
Voederwaarde van maïskuil?
Kuilmaïs heeft zijn populariteit voornamelijk te danken aan zijn hoge drogestofopbrengst per hectare, de gemakkelijke teelt en bewaring en de goede en vrij constante, hoge voederwaarde. Kuilmaïs levert voornamelijk energie en in mindere mate eiwit in het rantsoen. Grofweg twee derde van de energie (VEM) in maïskuil is afkomstig van de korrel, het andere derde komt uit de stengel en de bladeren van de plant. In de pens komt meer energie (fermenteerbaar organische stof, FOS) beschikbaar dan eiwit. Hierdoor is de onbestendige eiwitbalans (OEB) negatief, namelijk gemiddeld -43 g OEB/kg DS. Door het surplus aan energie in de pens is maïskuil goed te combineren met producten met onbestendig eiwit, zoals graskuil.
Een licht positieve OEB in het rantsoen (iets meer eiwit dan energie op pensniveau), zorgt voor een optimale productie van microbieel eiwit. Hierdoor kan men besparen op duur eiwitrijk krachtvoeder en gaat minder eiwit verloren als ammoniak in de lucht of als nitraat in het grondwater.
Verteerbaarheid en zetmeelgehalte van kuilmaïs
De verteerbaarheid van de organische stof (VCos) wordt geschat met NIRS, een snelle meettechniek op basis van bestraling met infrarood licht. Volgens de rassenlijst van 2020 bedraagt de VCos gemiddeld 76,5%. Deze waarde wordt gelijkgesteld aan 100 en de verteerbaarheid van de verschillende rassen wordt ermee vergeleken (variatie van 97 tot 103 %). Het zetmeelgehalte bedraagt gemiddeld 35,6 % (variatie van 31,7 tot 39,1 %).
De verteerbaarheid van kuilmaïs is sterk gerelateerd met de verteerbaarheid van de celwanden (VCcw). Rassen met gelijke verteerbaarheid kunnen toch sterk verschillen in zetmeelgehalte. Kies dus eerst voor het gepaste zetmeelgehalte en dan voor een ras met hoge verteerbaarheid.
Een hoge passagesnelheid in de pens (snel rantsoen) kan leiden tot onvolledige vertering van onder andere ruwe celstof. Een hogere verteerbaarheid van de celwanden komt hieraan tegemoet. De vertering van zetmeel wordt minder snel onderdrukt door een hogere passagesnelheid omdat het zetmeel ook in de dunne darm nog verteerd wordt.
Zetmeel: waar ligt de grens?
Zetmeel in maïs bestaat grofweg uit driekwart onbestendig en een kwart bestendig zetmeel (BZET). Het onbestendig zetmeel wordt in de pens vrij snel afgebroken tot propionzuur. Het zetmeel dat de pens passeert (bestendig zetmeel), wordt in de dunne darm verteerd en als glucose opgenomen. Hoogproductieve koeien zullen zetmeel uiteindelijk vooral aanwenden om melk (lactose) te produceren, laagproductieve koeien eerder om vet aan te zetten.
Naarmate maïs in een later stadium geoogst wordt, neemt de bestendigheid van het zetmeel toe (variatie van 15 tot 35%). Naarmate de maïs langer in de kuil zit, verweekt het zetmeel en wordt het meer onbestendig. Na 10 maanden in de kuil is de zetmeelbestendigheid gezakt tot een minimum van 15-20%. Hou dus steeds rekening met het moment van staalname ten opzichte van de ouderdom van de kuil bij voederen. Verder kunnen maïskorrels die onvoldoende gekneusd zijn tijdens het hakselen ook niet volledig verteerd worden. Vraag dus een goede afstelling van de hakselaar en controleer in de mest of maïskorrels voldoende verteerd zijn.
Maïszetmeel kan nagenoeg volledig verteerd worden; zelfs bij zeer hoge opnames (8 kg per dag) ligt de verteerbaarheid met ruim 94 % nog steeds zeer hoog. Een hoge bestendigheid van het zetmeel (bijvoorbeeld goed afgerijpte maïs de eerste 4 maanden na inkuilen) kan de verteerbaarheid wel drukken. Geef een koe daarom niet meer dan 1,5 kg bestendig zetmeel per dag. Het totale zetmeelgehalte in een melkveerantsoen (ruwvoer + krachtvoer) blijft best beperkt tot maximum 25% van de droge stof. Grote hoeveelheden onbestendig zetmeel kunnen aanleiding geven tot pensverzuring. Dit drukt de verteerbaarheid van de celwanden wat dan weer de voeropname verlaagt. Voor hoogproductieve melkkoeien kan wat meer zetmeel tijdelijk verantwoord zijn op voorwaarde dat voldoende structuur voorzien wordt.
Celwandverteerbaarheid (VCcw)
De verteerbaarheid van stengels en bladeren bij kuilmaïs neemt af naarmate later geoogst wordt. Ook zijn er vrij grote rasverschillen. Celwanden worden gemiddeld voor 35% verteerd in de pens (variatie van 20 tot 50%). In de dikke darm kan nog 10% extra verteerd worden. Celwanden worden in de pens veel trager afgebroken dan zetmeel en hoofdzakelijk