Historisch
Botanisch
De zoete aardappel (Ipomoea batatas) – vandaar ook de vaak gebruikte naam (zoete) bataat – behoort tot de windefamilie (Convulvulaceae) en is dus verre familie van de akker- en de haagwinde. Net als de windes, is de bataat van nature een klimmer die, afhankelijk van het ras, ranken ontwikkelt die tot wel 2 m lang kunnen worden. In cultuur wordt hij niet klimmend, maar gewoon rankend over de grond geteeld. De bladeren lijken wel wat op die van hagewinde en zijn eetbaar. Je kan ze koken of stoven en de smaak lijkt op die van snijbiet.
De bataat wordt echter toch vooral gekweekt voor zijn lekkere knollen. In botanische zin zijn dit wortelknollen. De knollen zijn dus eigenlijk verdikte wortels die de plant gebruikt als opslagplaats voor reservevoedsel. Dit reservevoedsel is geen zetmeel, zoals bij de aardappel, maar inuline, een lange suikerketen met een langzaam, ‘zacht’ verteringsproces. Inuline is een stof die tot de probiotica wordt gerekend. De knollen hebben, in tegenstelling tot de stengelknollen van de aardappel, dus geen ogen (knoppen) die opnieuw kunnen uitlopen. Daardoor verloopt de opstart van de bataatteelt anders dan het poten van aardappelen.
Opstart van de teelt
In tegenstelling tot de teelt van aardappel, wordt er voor de teelt van bataat niet gestart met plantknollen, maar met ongewortelde of gewortelde stekken. Voor de moestuinier is de eenvoudigste manier: ga naar een tuincentrum en koop daar jonge plantjes (dit zijn bewortelde stekken), die je gewoon kan uitplanten. Je kan ook zelf stekjes opkweken, maar daarvoor is het nu al veel te laat. Je moet dan al vroeg in het seizoen op zoek gaan naar kweekknollen of in de groentewinkel een gezonde knol op de kop tikken, maar dan ben je niet zeker van het ras.
Aangezien de bataat een wortelknol is, heb je nu eigenlijk een levend stukje plantenwortel, waar je opnieuw plantjes kan uit kweken. Het volstaat om de knol in vochtige potgrond te leggen (een vierde in de grond) en om hem in een verwarmde ruimte te laten kiemen. Na een tijdje verschijnen er scheuten aan de knol, die na enkele weken spontaan worteltjes vormen. Je kan ze dan eenvoudig van de knol snijden of breken, oppotten en ze nog enkele weken binnen laten verder groeien, zodat ze al flink geworteld zijn vóór het uitplanten in de volle grond.
Je kan de scheutjes ook ongeworteld oogsten van de knol en ze zo oppotten, maar dan is het risico op mislukking iets groter. Opgelet: hoe hoger de temperatuur tijdens het kiemproces, hoe vlugger de eerste scheutjes zullen verschijnen, hoe vlugger de beworteling en hoe vlugger de scheutjes zullen groeien.
Het verdere verloop van de teelt
De zoete aardappel is een echt warmweerplant en verdraagt geen vorst. Uitplanten gebeurt dus het best na de Ijsheiligen (half mei), als de kans op nachtvorst is verdwenen en de (bodem)temperatuur al voldoende hoog is. Geef ze het warmste en zonnigste plekje in de moestuin. Je kan telen op ruggen of verhoogde bedden, dit vergemakkelijkt het oogsten. Je kan de jonge plantjes ook gewoon vollegronds uitplanten. Met de plantafstanden wordt er nog geëxperimenteerd, maar een goede standaard is 75 cm tussen de rijen en 30 cm tussen de plantjes. In de moestuin kan je ervoor kiezen om het loof te laten klimmen op een gaasdraad of om de stengels gewoon over de grond laten ranken.
De plant vormt in een eerste fase naast de stengels ook een fijn netwerk van wortels, waarvan sommigen in de tweede groeifase zullen verdikken tot een knol. Wat betreft bemesting, wordt er aangeraden om geen extra stikstof toe te dienen, omdat die enkel de bladvorming stimuleert en omdat er dan minder energie naar de knollen gaat. De knolvorming kan gestimuleerd worden door eind juli/half augustus wat extra kalium toe te dienen, wat tevens de bewaarbaarheid van de knollen ten goede komt.
Oogst en bewaring
Bataat is een tropisch gewas dat bij ons een lang groeiseizoen nodig heeft voor een goede opbrengst. De oogst gebeurt dus het best zo laat mogelijk. Afhankelijk van het ras en de temperatuur tijdens het groeiseizoen, spreekt men van een teeltduur van 125 tot 145 dagen. In de regel wordt er geoogst vanaf begin oktober, maar zeker voor de eerste vorst. Laat men de bataat te lang doorgroeien in een te koude grond, minder dan 10 °C, dan heeft dit negatieve gevolgen voor de bewaarbaarheid.
Oogsten doe je het best voorzichtig met een spitriek om de knollen niet te beschadigen. Na het oogsten kan je de bataat het best een warmtebehandeling geven, het zogenaamde ‘curing’. Bewaar de aardappelen gedurende een vijftal dagen op een hoge temperatuur (tot 30 °C) in een vochtige ruimte. Dit helpt de schil om uit te harden, brengt een verzoetingsproces op gang, wat de smaak ten goede komt, en verhoogt aanzienlijk de bewaartijd van de knol. De verdere bewaring gebeurt het best op een gelijkmatige temperatuur onder de 15 °C om kiemen van de knol te vermijden, maar niet koeler dan 10 °C, om de kwaliteit van de knol op peil te houden.