
Toegespitst op landbouwgronden in bezit van openbare instellingen, zijn het heel vaak kerkfabrieken en OCMW’s die heel wat percelen in eigendom hebben, soms buiten de grenzen van het eigen bestuurlijke niveau. Dit zijn ook de 2 niveaus die de voorbije 10 tot 20 jaar een groot aantal landbouwpercelen verkocht hebben.
Een verkoop heeft vaak een grote impact op het voortbestaan van het bedrijf van de pachtende landbouwers. En met de verkoop vergooien die overheden de kansen om met die landbouwgronden een gericht landbouwbeleid te voeren.
De vaststellingen komen uit ILVO-onderzoek. Aanvankelijk bekeek ruimtelijk onderzoeker Hans Vandermaelen van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) de situatie inzake landbouw- en andere gronden in publiek bezit in Oost-Vlaanderen. Door de vele vragen ernaar werd dat onderzoek in een tweede fase uitgebreid naar alle Vlaamse provincies. De resultaten van die tweede fase zullen in september voorgesteld worden. De verwachting is dat die in de lijn zullen liggen van die voor Oost-Vlaanderen.
7.777 ha
In deze provincie is 7.777 ha die bestemd is als landbouwgrond in het bezit van een (semi)publieke overheid. Als je daar nog de percelen bij optelt met een andere bestemming, maar die gebruikt worden voor de landbouw, dan kom je aan bijna 10.000 ha. Het OCMW van Gent heeft afgerond 1.800 ha landbouwgrond in bezit, en ooit was dat ruim 5.000 ha. Er zijn vandaag de dag 160 landbouwbedrijven die 10% of meer van hun gronden pachten van dat OCMW.
Toegang tot grond
“In de voorbije boerenprotesten hoorde je veel ongenoegen over toegang tot grond. Landbouwgrond is schaars en dus duur. Gronden van overheden en semipublieke instanties kunnen, wanneer ze niet op de markt gegooid worden, een belangrijke rol spelen om de beschikbaarheid en betaalbaarheid van landbouwgronden onder controle te houden”, zegt Joris Relaes, administrateur-generaal van het ILVO.
“Daarom voer ik alle enkele jaren een spreekwoordelijke kruistocht onder het motto ‘grond, grond, grond’. De landbouwsector heeft baat bij voldoende grond, betaalbare grond maar ook kwalitatieve grond. Dat laatste is natuurlijk een belangrijke verantwoordelijkheid voor de landbouwer zelf, maar de zekerheid dat hij voor een langere termijn over zijn of haar grond kan beschikken, maakt het lonend om te investeren in de kwaliteit van de grond”, zegt Joris Relaes.
Volgens Relaes ligt dus een van de sleutels naar oplossingen voor de schaarse en dure landbouwgrond – wat een thema was bij de recente boerenprotesten –bij de overheden die grond in bezit hebben. “Maar verwacht van mij geen pasklare strategie over hoe zo’n oplossing eruit moet zien. Hooguit willen we de regisseur zijn die alle partijen rond de tafel brengt. Wij brengen in de eerste plaats op een wetenschappelijk onderbouwde manier in kaart wat de toestand is en we werken hard aan de bewustmaking. Alle publieke eigenaars moeten beseffen dat ze een grote verantwoordelijkheid hebben over de landbouwgronden die ze bezitten.”
Impact van verkoop wordt onderschat
"Openbare instellingen onderschatten vaak hoeveel impact de verkoop van hun gronden heeft op de landbouw. Wanneer het eigenaarschap van gronden wijzigt, wijzigt vaak ook het gebruik. Voor de huidige pachters van publieke landbouwgrond betekent verkoop mogelijk het einde van hun gebruik, bijvoorbeeld wanneer de nieuwe eigenaar zelf een landbouwnummer heeft. In dat geval bedreigt de verkoop mogelijk de toekomst van het huidige landbouwbedrijf. Maar ook nieuwe boeren op zoek naar grond betreuren heel vaak de verkoop van publieke landbouwgrond. Voor hen zijn die gronden zo ongeveer de laatste bron van hoop in een onbetaalbare grondmarkt”, stelt Vandermaelen. “We merken weliswaar dat een aantal openbare instellingen opnieuw aan de slag gaan met hun publieke landbouwgronden om beleidsdoelen rond voedsel, klimaat, open ruimte en water te realiseren. Alleen blijven die pilootprojecten voorlopig druppels op een hete plaat. Er wordt veel meer publieke landbouwgrond verkocht dan dat er voor dat soort doelen worden ingezet.”
Een van de speerpunten in dit bewustwordingsverhaal is de tentoonstelling Gentse Gronden, van 22 maart tot 29 september in het Stadsmuseum (STAM) aan de Bijloke in Gent. De aanzet voor de tentoonstelling kwam er van ruimtelijk onderzoeker Hans Vandermaelen (ILVO) en geschiedkundige Esther Beeckaert (STAM).
“Aan de ene kant zijn we in het onderzoek op heel wat interessante en verrassende informatie gebotst, zowel inzake cijfermateriaal als inzake geschiedkundige context. Aan de andere kant is toegang tot landbouwgrond met de boerenprotesten een bijzonder actueel thema. In heel die discussie weten maar heel weinig burgers dat zij – onrechtstreeks, via hun overheden – mede-eigenaar zijn van duizenden hectares landbouwgrond”, zegt Vandermaelen. Hij stapte samen met Esther Beeckaert naar het STAM en na meer dan een jaar voorbereiding kan de tentoonstelling nu de deuren openen.
Historisch gegroeid
Voor het antwoord op de vraag hoe die duizenden hectares landbouwgrond in handen gekomen zijn van al die verschillende (semi)publieke overheden, moet Vandermaelen teruggaan naar de late middeleeuwen. “Toen werd in de steden aan liefdadigheid gedaan, met zorg voor de armen en de zieken. Dat gebeurde zowel door de kerkelijke gemeenschappen als door overheden en private actoren. Om die liefdadigheid een langlopende financiële onderbouw te geven, teerden die initiatieven heel vaak op grondbezit: landbouw-gronden, bossen, turfgronden, maar bijvoorbeeld ook woeste gronden of gronden gewonnen op de zee.
In verhouding tot vandaag was de pachtopbrengst voor landbouwgrond toen nog veel interessanter. De landbouwgronden en bossen dienden vaak ook als structurele leveranciers van voeding (granen, groenten…) en energie (hout en turf). Dat was met name in crisistijd erg interessant, want het garandeerde de aanvoer van betaalbaar voedsel en energie en dus ook de stabiele werking van de stedelijke armen- en ziekenzorg. In die zin is het niet zo verwonderlijk dat deze instellingen zoveel grondbezit opbouwden, via schenkingen, maar soms ook door actief gronden aan te kopen”, duidt Vandermaelen.
Ook in Oudenaarde, Mechelen, Tongeren…
“Gent staat centraal in de tentoonstelling, omdat we de kans hadden om samen met het Stadsmuseum Gent deze expo te maken, omdat het qua grondbezit een van de rijkste OCMW’s had en omdat het debat over publieke landbouwgrond in Gent wat vooruitloopt op de rest van Vlaanderen. Dit debat is echter ook op veel andere plaatsen aan de orde. Steden die historisch belangrijk en machtig waren, hebben doorgaans ook een rijk OCMW-patrimonium, zoals Oudenaarde, Tongeren, Sint-Truiden, Leuven en Mechelen”, vertelt Vandermaelen. Het OCMW van Brugge is momenteel bijvoorbeeld nog steeds eigenaar van 1.300 ha bossen in Luxemburg.
“Meer dan 800 jaar werkte dat systeem zonder noemenswaardige problemen of wijzigingen. Enkel de namen van de instellingen veranderden al eens, maar de werkingsprincipes bleven heel lang overeind. Pas sinds de jaren 60 van vorige eeuw werd dit systeem langzaamaan losgelaten. De modernisering van het sociaal beleid zorgde voor een enorme toename van de uitgaven, waardoor het relatief belang van de inkomsten uit het patrimonium daalde. Bovendien valt dit samen met de doorbraak van het globaal voedselsysteem. Voedsel was niet langer een bezorgdheid, maar iets dat tegen lage prijzen aangekocht kon worden van om het even waar.
Een deel van deze landbouwgronden zijn vandaag de dag nog steeds in het bezit van kerkfabrieken, OCMW’s en andere overheden, maar ze weten niet altijd goed wat ze daarmee moeten aanvangen. De verleiding is groot om die te verkopen en dat gebeurt vaak volgens de ‘kaasschaafmethode’. Telkens zo’n publieke eigenaar een grote investering wil doen of als er herstelwerken nodig zijn aan bijvoorbeeld een kerk, wordt een sneetje van de kaasbol geschaafd en verkoopt die overheid een stukje van zijn historisch landbouwpatrimonium”, vertelt Vandermaelen.
Verleiding om te verkopen is groot
Dat de verleiding om te verkopen groot is, valt makkelijk te begrijpen. De pachtopbrengsten zijn een stabiele, maar lage inkomst. En die landbouwpercelen vertegenwoordigen een relatief groot kapitaal, waar heel wat vraag naar is. “Bovendien ligt een deel van die landbouwgronden buiten de gemeentegrenzen of parochiegrenzen, waardoor de eigenaars er zich vandaag niet langer verant-woordelijk voor of verbonden mee voelen. Dat is op zich een opmerkelijk argument, want blijkbaar was dat de afgelopen 800 jaar geen probleem. Het zegt misschien vooral iets over hoe sterk de stad, stedelijke instellingen en stadsbewoners vervreemd van zijn van het platteland, de landbouw en van hun eigen voedselproductie.”
Om betrokkenheid te creëren bij het grote publiek en bij eigenaars van publieke landbouwgronden, mocht de tentoonstelling Gentse Gronden vooral geen saai overzicht van cijfers en kaarten zijn. “Er zijn uiteraard wel heel wat belangrijke oude kaarten en schilderijen en opvallende cijfers, maar we halen ook de impact naar voren die publieke landbouwgronden vandaag hebben en we laten in video’s mensen aan het woord die verschillende toekomstvisies hebben voor die publieke landbouwgronden”, stelt Vandermaelen.
Bezoekers uitnodigen om mee na te denken
“Ik ben blij dat dit onderzoek niet gewoon geklasseerd wordt in de onderste lade van een bureau. Met het ILVO hebben we al een traditie om via cultuur de landbouw naar de maatschappij uit te dragen. Gentse Gronden past helemaal in die filosofie. Voor heel wat Gentenaars en andere burgers en beleidsmensen is dit bovendien een compleet onbekend verhaal. We maken dat historisch verhaal tastbaar, met bijvoorbeeld oude grenspalen, landbouwobjecten van vroeger, affiches waarmee openbare verkopen werden aangekondigd en het uniform van een OCMW-boswachter. Het heden en de toekomst worden vooral in beeld gebracht via video’s en getuigenissen. Zo bouwen we op naar het einde van de tentoonstelling waarin we de bezoekers uitnodigen om mee na te denken over die publieke landbouwgronden”, duidt Joris Relaes.
Onbegrip over omvang en verkoop
“Je ziet dat sommige steden op eigen grondgebied al eens een piloot