Meerdere aspecten verdienen aandacht, zodat er kwalitatief werk wordt verricht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het belang van de diameter van de schudelementen en aan het belang van de hellingshoek die ze maken, maar ook aan de vorm en de positie van de tand ten opzichte van de bodem en het tastwiel. Daar wijst ons Dominique Emond, manager Pöttinger Belgium op. Ook voor het tweede deel van dit hooibouwdossier is hij onze gesprekspartner.
Kies voor kleine schudelementen
Bodemvolging: steeds essentieel
Loopwiel: essentieel onderdeel van harken
In deze tweedelige artikelenreeks hebben we het al gehad over de maaier en schudder, nu belanden we aan bij de derde machine in de hooibouwketting: de hark. Deze moet in grote lijnen aan dezelfde criteria beantwoorden als de schudder: het gewas zachtjes en proper van de bodem opnemen.. Om dit te bereiken moet ieder harkelement beschikken over een maximale bewegingsvrijheid en moet het zich zoveel mogelijk kunnen aanpassen aan de bodemcontouren. De configuratie van de loopwielen onder de harkrotor is dus van een zeer groot belang. Er moet een loopwiel of tastwiel zo dicht mogelijk op de harktanden volgen als deze aan het werk zijn. Het is zelfs ideaal als er een tandem wielstel volgt, om zo de onregelmatigheden, zoals een graspluk of put, uit te vlakken die één enkel loopwiel kan tegenkomen. Om een zo goed mogelijk werkresultaat te bereiken, moet het tandem wielstel goed in evenwicht zijn, zodat onbalans, trillende of schuddende bewegingen tijdens het werk door onregelmatigheden in het terrein vermeden worden.
“Pöttinger heeft geïnnoveerd met het loop- of tastwiel”, legt Dominique Emond verder uit. Begin jaren 70 werd een tastwiel voor het eerst vooraan een hark gemonteerd. Toen ging het om een hark die in de fronthef van de tractor was gemonteerd en om die zo beter het reliëf van de Oostenrijkse bergen te laten volgen. Midden de jaren 90 werd dit concept doorgetrokken naar harken die achteraan de tractor waren gemonteerd. Ze hadden hetzelfde doel als het tastwiel dat bij de schudders werd gemonteerd, namelijk de afstand tot de tanden beperken, om zo nauwkeurig mogelijk te kunnen werken.
Een verdere stap in de verbetering van het hooibouwmateriaal is het zijwaarts verplaatsen van het tastwiel. Dat bevindt zich nu tussen de positie van het loopwiel vooraan de harkrotor en het achterste wiel van het tandemwielstel dat de harkrotor draagt. Daardoor is er geen enkel steunwiel dat in hetzelfde spoor volgt.
De Duitse landbouworganisatie DLG bewees tijdens een test in Duitsland het voordeel van een extra tastwiel vooraan de hark. Dezelfde uitvoering van Pöttinger met een werkbreedte van 7,60 m werd eens getest mét en zonder extra tastwiel. Het resultaat was duidelijk: 2,3% minder as in het voer per 90 ton droge stof die geoogst werd. Dat weerspiegelt een equivalent van 207 kg aarde per hectare en per maaisnede die niet in het voer terecht- kwam dankzij het extra tastwiel.
“Voornoemd resultaat is niet niks, en de slijtage van de machine is dan nog niet eens mee verrekend. Ik denk dat landbouwers duidelijk dit voordeel hebben begrepen. Momenteel verkopen we 90 à 95% van de dubbele en vierdelige harken in België met een extra tastwiel op iedere rotor.” Dit extra tastwiel draagt geen gewicht van de harkrotor en dient enkel om deze beter te begeleiden over de bodem. Het gewicht van de machine wordt gedragen door de loopwielen onderaan de harkrotor. Bemerken we hier dat het nodig is om regelmatig de bandenspanning van deze loopwielen na te kijken.
Is een brede werkbreedte een optimale keuze?
Hoe breder de hark, hoe groter de kans om de bodem te beschadigen. We moeten beseffen dat hoe groter de harkrotor is in diameter, des te moeilijker de bodemaanpassing is. “We merken dat velen een brede hark willen, en daar biedt de markt meerdere oplossingen, maar toch is dit niet steeds de beste keuze”, bemerkt Emond.
Brede harken vormen logischerwijze door het volume dat ze samen brengen, hoge en brede zwaden. “Soms zijn de dimensies hiervan té groot. Daardoor kunnen er problemen ontstaan. Bijvoorbeeld: de pick-up van een hakselaar ondervindt soms moeilijkheden om zeer brede zwaden op te rapen. We zijn ook al meermaals tegengekomen dat de achterste loopwielen van een dubbele zwadhark over het gevormde zwad moeten lopen. Dat benadeelt de kwaliteit van het geoogste ruwvoer. Bij graszwaden die té hoog zijn, komt de onderkant van de tractor hier wel eens mee in aanraking… Bij te brede harken kan het dus wel eens zijn dat de gebruiker ofwel de volledige werkbreedte van zijn machine niet kan benutten ofwel de kwaliteit van het gewonnen ruwvoer doet verminderen.
Economisch gezien moeten we redelijk zijn en de werkbreedte van de hark afstemmen op de breedte van de percelen. Ik ga hier een vergelijking maken met 2 machines om dit beter te begrijpen. De eerste is een hark met 2 rotoren van 3,70 m, die in totaal een werkbreedte van 8,40 m heeft. De tweede is een gelijkaardige dubbele rotorhark, waarbij iedere rotor een diameter heeft van 3,30 m en een totale werkbreedte van 7,60 m. Initieel lijkt de machine met een werkbreedte van 8,40 m het meest productief. Toch zijn er 11 werkgangen nodig om met de breedste machine 1 werkgang te winnen ten opzichte van de smalste. Als je niet voldoende werkgangen naast elkaar kunt realiseren in een perceel, is de aankoop van de breedste genoemde machine, het niet waard. In dit geval is de aankoop van de ‘smalste’ hark van 7,60 m het meest rendabel.”
In het algemeen moet je ook rekening houden met de transportafmetingen van de hark op de weg. Daarin is het volgens Dominique Emond interessant om te kiezen voor een dubbele hark met rotoren die 3,70 m breed zijn. Zo kunnen de harkelementen in transport verticaal toegeplooid worden zonder dat er harkarmen moeten gedemonteerd worden om onder de transporthoogte van 4m te blijven, mét behoud van een bodemvrijheid van 30 cm.
Invloed van de rotorconstructie
De constructie van de rotor zelf heeft invloed op de kwaliteit van het gerealiseerde werk. De diameter van de curvebaan of het aantal armen met harktanden speelt een rol. Wat betreft dit laatste, geldt dat hoe meer harkarmen er zijn, hoe hoger de capaciteit is om gewas op te nemen én dus hoe productiever de hark is.
Wat de curvebaan betreft, geeft Emond aan dat globaal genomen alle fabrikanten ongeveer eenzelfde hoek aanhouden waarmee de harkarmen op de curvebaan op en neer gaan. Er is echter een verschil in de diameter van de gebruikte curvebaan. Is deze klein, dan is er maar een kleine afstand op de curvebaan waar het lager inloopt om de harkarmen op en neer te laten gaan. Dit gebeurt dan op een agressievere wijze. Een grote diameter van de curvebaan zorgt ervoor dat dit zwenken van de harkarmen veel progressiever en dus zachter gebeurt. Een agressiever gevormde curvebaan heeft een directe invloed op de snelheid waarmee de harktanden het gewas verzamelen.
De vorm van de armen verschilt naargelang de vorm van de curvebaan. Is er een grote ‘afstand’ beschikbaar op die curvebaan, dan kunnen de harkarmen rechter van vorm zijn. Is er een korte afstand, dan zal er een andere techniek, dus een anders gevormde arm, nodig zijn, om de harktanden snel te doen werken. Hoe agressiever er gewerkt wordt, hoe makkelijker het is om de stengels van het gewas te breken en om blad te verliezen. Dat kan nadeliger zijn in vlinderbloemigen en luzerne.
Vermelden we tot slot nog één optie die Pöttinger zelf ontwikkelde en aanbiedt op zijn harken, namelijk de Flowtast-glijslof. Deze vervangt de loopwielen onder het harkelement en laat toe om op vochtigere terreinen te werken, net als in ongunstige omstandigheden. Deze grote glijslof ontlast de rotor, biedt een betere bodemvolging dan een wielstel en kan zo efficiënt zijn op grasland dat eerder vernield was door everzwijnen.





