Startpagina Akkerbouw

Akkerbouwer Mark Geling: ‘Verdichting? Gewoon niet op je land rijden!’

De Nederlandse akkerbouwer Mark Geling komt met zijn tractoren met kippers tijdens de aardappel-, tarwe- en bietenoogst vrijwel niet meer op zijn land. De enige oogstmachine waarbij dit nog wel gebeurt, is een Agrifac Optitrax met een relatief kleine bunker. “Ik denk dat ik de loonwerker dus vraag om een andere oogstmachine in te zetten, zodat ik bij de bietenoogst niet meer met een tractor met kipper mijn land op hoef.”

Leestijd : 9 min

Mark Geling vertelt: “De opa van mijn vaders kant kwam uit Groningen, het hoge noorden van Nederland, en de opa van mijn moeder juist uit het zuiden van Nederland, een Brabantse uit de Biesbosch. Ze gingen samen een akkerbouwbedrijf runnen in Emmeloord in de Noordoostpolder (ingepolderde zee) op een areaal van 40 ha.” In 1970 moest familie Geling daar echter weg vanwege de aanleg van een snelweg. Ze konden naar Dronten in Flevoland verhuizen. In 1957 viel Oostelijk Flevoland droog en op een gegeven moment was deze voormalige zeebodem bekwaam genoeg om er akkerbouw op te bedrijven. In 1993 moest familie Geling echter weer verhuizen als gevolg van de verplaatsing van de agrarische hogeschool in Dronten. Ze kwamen uiteindelijk terecht op een areaal van 70 ha met één traditionele Flevolandse domeinenschuur erop.

Nieuw begin in nieuwe polder

Met de verhuizing van Dronten naar Zeewolde was ook het moment aangebroken dat zoon Mark Geling, de huidige akkerbouwer, in maatschap ging met zijn vader. Mark: “Mijn vader en ik zijn hier dus in 1993 begonnen op dit akkerbouwbedrijf in Zuidelijk Flevoland. Het was voor ons een kans om opnieuw te beginnen in een nieuwe polder.” De boerderij waar ze wonen werd tot 1992 in cultuur gebracht door de Rijksdienst IJsselmeerpolders, die op de vrijgevallen zeebodem riet liet groeien en vervolgens vele jaren granen en koolzaad teelde. Tot 2001 runde Mark het akkerbouwbedrijf in maatschap met zijn vader. Daarna zette hij het bedrijf als eenmanszaak voort.

Het doel is volgens Mark altijd geweest om een tweemansbedrijf te creëren. Mark: “Dat wil zeggen: een omvang bereiken die het mogelijk maakt dat er voldoende inkomen en werk is om een vaste werknemer aan te trekken. Hierdoor hebben wijzelf het ook makkelijker en hebben we de handen af en toe een keer vrij.” In 2017 is het bedrijf omgezet naar een maatschap waarbij Mark en Allet nu samen het bedrijf aansturen. Tot 1999 was het Flevolandse akkerbouwbedrijf een traditioneel bedrijf, daarna ging het aan landruil doen met veehouders in de omgeving. Mark: “Dat is een groot voordeel van dit gebied, akkerbouw en veeteelt zitten hier door elkaar heen. De veehouders willen hun mest kwijt en wij willen vruchtwisseling, zodat we minder ziektes hebben in de gewassen en dus meer opbrengst. Door het samenwerken met de veehouders om ons heen kunnen we onze specialiteit – het telen van consumptieaardappelen – goed uitoefenen.”

Graan uit bouwplan

De landruil met de veehouders had in die eerste jaren meteen effect. De gewassen brachten meer op. Het totale areaal bleef met 70 ha gelijk, maar het totaal aantal ha geteelde consumptieaardappels ging naar 40 ha door de landruil. Mark: “De melkveehouder waar ik de grond mee ruilde, zette op mijn grond maïs en gras. Daardoor verdween wel graan uit mijn bouwplan, iets wat later funest bleek.”

Ondertussen was in 2001 de vader van Mark uit de maatschap gegaan. Mark en Allet besloten bij de overname om ook een caravanstalling erbij te financieren. Er kwam dus een nieuwe hangar om 250 caravans te kunnen stallen. Een jaar later kreeg de familie Geling de kans om een nieuwe windmolen van 70 m hoog te bouwen op hun eigen erf. Met deze windmolen van 850 kW kun je ongeveer 5.000 gezinnen voorzien van stroom. Mark: “Dat gaf financiële ruimte in het bedrijf, zodat wij in 2005 akkerbouwgrond konden bijkopen. Wij kochten daarom zo’n 15 ha grond bij voor zo'n 5,7 euro/m2. Het was hele mooie kleigrond en 30% afslibbaar, dus lichte zeeklei. Op onze thuislocatie is de kleigrond 55% afslibbaar, dus een stuk zwaarder.” Deze grond gebruikt de familie Geling vooral om zelf het eigen pootgoed te kunnen vermeerderen. Ook om zodoende de kwaliteit van het pootgoed te kunnen garanderen. Mark: “En met 55% afslibbare grond krijg je sowieso te weinig knollen aan je pootaardappel, op de thuislocatie is het dus niet rendabel om pootgoed te telen.”

Het beteelde areaal is sinds de bedrijfsovername toegenomen tot de huidige 135 ha. Het areaal frietaardappelen groeide van 23 ha in 1993 naar 60 ha in de topjaren en nu wordt er circa 45 ha frietaardappelen geteeld. De chipsaardappelen gaan voornamelijk naar de fabrieken van Lay's voor de chipsproductie. Daarnaast teelt Mark nog consumptieaardappelen als Agria en Innovator. Een deel van de chipsaardappelen komt ook naar ons land, naar de chipsfabrieken van Lay's in Veurne.

Er worden momenteel 5 gewassen geteeld, namelijk consumptieaardappelen, zaaiuien, suikerbieten, maïs en graan. In 2010 verkocht Mark de 15 ha in Dronten en stopte dus ook met pootgoed telen (alleen op deze lichte kleigrond kun je goed pootgoed telen). Voor dit geld kocht hij 26 ha terug bij de thuislocatie. Bij dit stuk grond is ook nog eens 14 ha huurgrond die jaar op jaar beteeld wordt, dus in totaal maakt dit 40 ha.

Grasteelt en zware kippers

Vanaf 2000 zag Mark de kwaliteit van zijn gewassen echter fors teruglopen. Hij vroeg om advies aan de Nederlandse bodemgoeroe Coen ter Berg en die zei dat Mark graan miste in zijn bouwplan. Graan zorgt voor een goede structuur van de bodem. Mark: “Gras wortelt oppervlakkig en maakt de bouwvoor mooi, maar na 5 keer oogsten raakt de ondergrond verdicht. Ik merkte ook gaandeweg de jaren dat de bodem van mijn percelen begon te verdichten, er bleven namelijk plassen water op het land staan.” Vandaar dat de Flevolandse akkerbouwer in 2002 direct zijn bouwplan omgooide en naar 20% graanareaal ging.

De verdichting van zijn grond bleek echter ook te maken te hebben met de zware tractoren met kippers waarmee hij tijdens de oogst diverse malen over het land reed. In 1978 was het land dan wel om de 48 m afstand gedraineerd door de Rijksdienst IJsselmeerpolders. Dat drainagesysteem werkt tot op heden prima, maar toch raakte de grond verdicht onder de bouwvoor. Mark: “Om de 48 m drainage met verder ondergronds scheuren werkt goed in een extensief bouwplan, maar met veel hakvruchten raak je die scheuren kwijt en ontstaat er toch een waterprobleem.”

Hij ging dus op zoek naar methodes om te voorkomen dat de grond (verder) verdichtte. “Ik zag dat de tractoren met kippers mijn land tijdens de oogst het meest dichtreden, zeker als je 2 keer met een tractor/kippercombinatie over het land gaat, wat vaak voor kwam.” Hij evalueerde de routes die alle tractoren, oogstmachines en kippers over het land deden. Daaruit kwam naar voren dat hij het beste met oogstmachines kon gaan werken die een voldoende grote bunker hebben, zodat ze in één gang (van kopakker tot kopakker) niet tussentijds geleegd hoeven te worden. De afstand van kopakker tot kopakker is bij de Flevolandse akkerbouwer zo’n 450 m.

Mark evalueerde de routes die alle tractoren, oogstmachines en kippers over het land maken. “Ik kon beter beginnen werken met oogstmachines die een voldoende grote bunker hebben, zodat ze in één werkgang niet tussentijds geleegd hoeven te worden.”
Mark evalueerde de routes die alle tractoren, oogstmachines en kippers over het land maken. “Ik kon beter beginnen werken met oogstmachines die een voldoende grote bunker hebben, zodat ze in één werkgang niet tussentijds geleegd hoeven te worden.” - Foto: DvD

Dewulf 3060 aardappelrooier

Naast oogstmachines die voldoende bunkercapaciteit hebben om de breedte van zijn land te overbruggen moest er ook een graspad komen aan de overkant van zijn verharde kavelpad. Dat kavelpad zou hij eenvoudig kunnen laten aansluiten op het verharde kavelpad naar zijn windmolen. Mark: “Zodoende zou er vrijwel nooit meer een tractor met kipper in mijn land hoeven te komen. En dat zou top zijn natuurlijk.”Dus werd er een graspad gemaakt aan de overkant op de kopakker.

Een ander bijkomend voordeel daarvan is dat hij geen emissie meer had naar de naastgelegen sloot, waardoor hij geen drukregistratiesysteem op zijn veldspuit hoefde te monteren. Ook kocht hij een Dewulf 3060-aardappelrooier, een 2-rijer, die een dermate grote bunker heeft (7 ton), dat hij de kipper op de kopakker aan de andere kant kon vullen. Verder kocht hij een Riecam 230 met een AVR-rooisysteem erin gemonteerd. De uienoogst gebeurt met deze (relatief lichte) Riecam 230. Verder werkt de Flevolandse akkerbouwer met RTK-gps om nog nauwkeuriger en efficiënter te kunnen werken.

Dat alle maatregelen effect hebben, blijkt wel uit het feit dat de akkerbouwer vorig jaar een hoosbui had, waarbij in één keer 40 mm water viel en het water direct de bodem in zakte (enkel de spuitpaden waren zichtbaar). Mark: “Er stond geen enkele plas op het land. Het enige dat ik nu hoef te doen, is na de oogst een cultivator door het land trekken en ik ben klaar. De maïs die nu groeit op het aardappelland staat er blinkend en egaal bij. Dat zegt toch wat.” De massa en de oppervlakte bepalen de druk volgens Mark. En de herhaling van druk bepaalt de diepte van de verdichting in de ondergrond. “Camouflerende maatregelen als drukwissel en rupsbanden helpen niet om diepe verdichting te voorkomen. Het aantal wielen per spoor moet omlaag, daar zit de crux.”

Camouflerende maatregelen als bandendrukwisselsystemen en rupsbanden helpen niet om diepe verdichting te voorkomen. “Het aantal wielen per spoor moet omlaag, daar zit de crux”, stelt Geling.
Camouflerende maatregelen als bandendrukwisselsystemen en rupsbanden helpen niet om diepe verdichting te voorkomen. “Het aantal wielen per spoor moet omlaag, daar zit de crux”, stelt Geling. - Foto: DvD

Bij het bieten rooien worden door verschillende loonwerkers 2 machines ingezet, een Vervaet 616 en een Agrifac Optitrax, een 6-rijige bietenrooier met een relatief kleine bunker. Volgens Mark is het probleem bij de Agrifac (met de kleine bunker) dat tractoren met kippers nog steeds 100 m zijn bietenland op moeten rijden. “Dus ik denk dat ik tegen de loonwerker ga zeggen dat ik de Agrifac niet meer in mijn land wil hebben, om die reden.” De familie Geling heeft hun eigen kippers van het merk Areco. Mark: “Ik kon er nog net 3 stuks kopen die 2,5 m breed zijn. Ze maken dit type nu namelijk niet meer. Ik wil een brede kipper, omdat ik binnen sta om te lossen. Een te lange bak zou het dak raken.”

Deze Areco-kippers (en de tractor die er dan voorstaat) komen tijdens de aardappel-, tarwe- en bietenoogst vrijwel niet meer op het land.
Deze Areco-kippers (en de tractor die er dan voorstaat) komen tijdens de aardappel-, tarwe- en bietenoogst vrijwel niet meer op het land. - Foto: DvD

Alles zelf opslaan

Van de 5 hangars die het akkerbouwbedrijf heeft, zijn er 3 voor de eigen akkerbouwproducten en 2 voor de stalling van caravans. De caravanstalling beslaat 3.500 m2 en het nieuwste gebouw heeft een caravanlift, waardoor de caravans 3 hoog gestald kunnen worden.

De caravanstalling beslaat 3.500 m2. Het nieuwste gebouw heeft een caravanlift waardoor de caravans 3 hoog gestald kunnen worden.
De caravanstalling beslaat 3.500 m2. Het nieuwste gebouw heeft een caravanlift waardoor de caravans 3 hoog gestald kunnen worden. - Foto: DvD

De werktuigenschuur bij de familie Geling heeft een oppervlakte van 900 m2. De luchtgekoelde aardappelopslag is 1.100 m2, daar kan 2.300 ton in. De kistenopslag voor de rode uien is 300 ton. Verder heeft het bedrijf 2 cellen, waarvan één gekoeld, voor gele uien. In de ene cel kan 750 ton opgeslagen worden, in de andere 800 ton. Mark: “Wat de opslag van producten betreft, heb ik ook een hele duidelijke filosofie: ik wil alle eigen producten kunnen opslaan. Af land leveren is leuk voor de zandgebieden, maar producten van kleigrond hebben in het algemeen een goede bewaarkwaliteit en vroeg zijn we hier toch al niet. Zodoende ben je niet afhankelijk van de dagprijs.”

Mark doet ook mee met ‘Groeikracht’ van Cosun. Bij dit initiatief wordt gewerkt naar een toekomstbestendige teelt. Mark zelf spuit weinig fungicide, maar sommige collega’s volgens hem wel, en ook steeds vaker. De reden daarvan is volgens hem dat de veredeling het heeft nagelaten om op tijd ziketeresistente rassen te veredelen . “Een voorbeeld: voor 10 jaar geleden spoten wij in de bieten '0' fungicide, nu gemiddeld 3 keer per teelt. Dat zegt toch genoeg? Ik probeer om maar 2 keer te bespuiten.” Volgens Mark wordt ook in granen soms al 3 keer een fungicide geadviseerd.

Hij teelt granen voor bakproducten van Koopmans. Het is volgens hem wachten op nieuwe veredelingstechnieken die het mogelijk maken om met minder of geen (chemische) middelen, gezonde gewassen te telen. Met 2 resistente gewassen is de familie Geling inmiddels bezig. Bij tarwe telen ze een mix van rassen met sterke resistentie op schimmels, in het bijzonder gele roest. Bij aardappelen telen ze het chipsras Punchy, dat droogtetolerant is, weinig stikstof nodig heeft en meer knollen geeft op zware kleigrond.

Volgens Mark maken bietenzaadfabrikanten ook misbruik van hun machtspositie. “Die maken het zaaizaad met schimmelresistenties even duur als dat zaaizaad plus minimum 2 bespuitingen zou kosten. Daardoor gaat het financiële voordeel vooral naar de zaaizaadproducent.”

'Geef sector 10 jaar de tijd'

Volgens Mark moeten we in de hele Europese Unie af van opbrengstmaximalisatie. “Niet de maatregelen van de Green Deal zijn belangrijk, maar het zo snel mogelijk veredelen van sterke, resistente of tolerante rassen. De veredeling kan ons ‘probleem’ oplossen, maar probeer dan niet de Green Deal door te drukken. Geef ons minstens 10 jaar de tijd om resistente rassen te veredelen.” Volgens Geling hebben rassen die puur veredeld zijn voor opbrengstmaximalisatie ook een maximale input nodig wat betreft water, mest en (chemische) middelen.

We moeten volgens hem toewerken naar robuuste rassen die minder input nodig hebben. Vandaar ook dat de familie Geling sinds 3 jaar meedoet aan het project ‘De Groene Draad in ons Klimaat’ van Actieplan Bodem & Water Flevoland. Daarvoor teelt de familie tussengewassen (ook wel vanggewassen genoemd) die onder meer stikstof vastleggen in de bodem. Mark: “Wij willen minder afhankelijk worden van Roundup. Ik experimenteer momenteel met Ethiopische mosterd, gele mosterd en haver als tussengewas, alledrie niet-winterharde soorten, omdat ze bij een flinke nachtvorst afsterven. Daardoor heb ik minder Roundup nodig.”

De akkerbouwer heeft ook bladkool uitgeprobeerd als tussengewas, maar dat gaat niet dood van flinke vorst. Mogelijk gaat de akkerbouwer in plaats van met granen ook met veldbonen experimenteren. “Dat is namelijk een gewas met een hele lage input. Je hebt dus weinig chemie en water nodig en toch heb je hoge opbrengsten, ook omdat het een stikstofbindend gewas is”, geeft hij nog mee.

Dick van Doorn

Lees ook in Akkerbouw

Meer artikelen bekijken