Startpagina Varkens

Presteren varkens even goed als het voeder enkel uit bijproducten bestaat?

Wat als alle granen en soja uit een klassiek varkensvoeder worden vervangen door bijproducten? ILVO, Universiteit Gent en KU Leuven gingen met deze vraag aan de slag. De resultaten zijn veelbelovend!

Leestijd : 5 min

Hoe gaan varkens om met voer met enkel bijproducten op het vlak van groei en efficiëntie? Heeft dit een invloed op de kwaliteit en smakelijkheid van het varkensvlees? En verschillen de effecten naargelang de genetica van het varken, meer specifiek als deze geselecteerd zijn naar hoge versus lage dagelijkse voederopname?

Grondstoffen voor de veevoeding

Een van de uitdagingen in de veevoedersector is de food-feed-competitie: het inzetten van voor de mens eetbare grondstoffen, zoals granen, bij landbouwdieren. Een aanzienlijk deel van de huidige varkensvoeders bestaat reeds uit grondstoffen die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie, zoals bijproducten die ontstaan bij de bierproductie (bierdraf), aardappelverwerking (aardappelschroot) en graanverwerking (kortmeel). Ook de inzet van soja die voornamelijk uit Zuid-Amerika geïmporteerd wordt, wordt zowel ecologisch als maatschappelijk in vraag gesteld.

Daartegenover staat dat de typische Vlaamse Piétrain-varkens gekenmerkt worden door een zeer hoge bevleesdheid en hoge efficiëntie. De vraag stelt zich of het wel mogelijk is om deze een samengesteld voeder te geven dat enkel uit bijproducten bestaat.

Standaard graanrijk voeder versus bijproductenvoeder

In het kader van het Future Flemish Pig-project werd door het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), Universiteit Gent en KU Leuven een voederproef opgezet. De onderzoekers wilden nagaan of nakomelingen van hybride zeugen × Piétrain-eindberen, die een enerzijds een hoge of anderzijds een lage genetische aanleg voor voederopname hebben, verschillend omgaan met 2 voeders. Een standaard, graanrijk voeder werd vergeleken met een laag food-feed-competitie-voeder (= challenge) dat enkel bestond uit bijproducten en dat hierdoor meer vezel- en vetrijk was. Per combinatie van genetica en voeder werden 8 hokken met in totaal 40 varkens opgevolgd in de vleesvarkensfase op het vlak van groei, voederopname, karkaskwaliteit en vleeskwaliteit.

De varkens kregen een driefasenvoeder. In de eerste fase (9-14 weken) kregen alle varkens een standaard- voeder, vanaf de tweede fase (14 - 20 weken) en verder in de derde fase (20 weken - slacht) werd aan de helft van de dieren het standaardvoeder gegeven en aan de andere helft het challenge-bijproductenvoeder (zie figuur 1). De 2 types voeders hadden hetzelfde energie- (fase 2: 9,4 MJ/kg - fase 3: 9,3 MJ/kg) en eiwitgehalte (fase 2: 160 g/kg - fase 3: 150 g/kg). Door het hoger aandeel bijproducten had het challenge-voeder een hoger aandeel ruwe celstof (60 vs. 45 g/kg) en ruw vet (fase 2: 75 vs. 46 g/kg - fase 3: 68 vs. 40 g/kg), en een lager aandeel koolhydraten (fase 2: 246 vs. 349 g/kg - fase 3: 265 vs. 361 g/kg).

Figuur 1: Overzicht ingrediëntensamenstelling van de 2 voeders.
Figuur 1: Overzicht ingrediëntensamenstelling van de 2 voeders.

Lagere groei en voeder- opname, vergelijkbare voederconversie

De varkens die enkel met bijproducten gevoederd werden vanaf 14 weken tot slacht (fase 2 en 3), hadden een iets lagere voederopname (2.702 vs. 2.845 g/dag) en groei (1.025 vs. 1.081 g/dag) tegenover deze die het standaardvoeder kregen. Het gemiddeld levend eindgewicht van varkens gevoederd met bijproducten versus standaardvoeder was respectievelijk 123 vs. 126 kg.

Omdat zowel de voederopname als de groei daalde, gaf dat finaal geen verschil in voederconversie (2,64 vs. 2,63). Beide geneticatypes, geselecteerd naar hoge of lage voederopname, toonden geen verschil in hoe ze met deze 2 types voeder omgingen.

Figuur 2: Overzicht dagelijkse groei (links) en dagelijkse voederopname (rechts) per type voeder en type eindbeerlijn. Hoog en laag zijn respectievelijk de nakomelingen van een eindbeerlijn met een genetische aanleg voor hoge of lagere dagelijkse voederopname.
Figuur 2: Overzicht dagelijkse groei (links) en dagelijkse voederopname (rechts) per type voeder en type eindbeerlijn. Hoog en laag zijn respectievelijk de nakomelingen van een eindbeerlijn met een genetische aanleg voor hoge of lagere dagelijkse voederopname.
21-3399-aliment-porc-02-web

Lager karkasrendement, geen verschil in vleespercentage

In lijn met de resultaten voor voederconversie, was er ook geen verschil in het vleespercentage tussen de 2 types voeder. Het karkasrendement van de varkens die bijproducten gevoederd kregen, was evenwel lager tegenover dat van de varkens op standaardvoeder (78,5 vs. 79,4%). Dit karkasrendement is de verhouding tussen het koud karkasgewicht geregistreerd in het slachthuis en het uitgevast gewicht van de varkens voor vertrek naar het slachthuis.

Het lager karkasrendement bij de groep op bijproducten is te verklaren door het zwaarder maag-darmpakket: de bijproducten hebben een hoger vezelgehalte, waardoor de darmontwikkeling wordt gestimuleerd en het maag-darmpakket zwaarder is. Ook voor karkaskwaliteit en -rendement waren de effecten van genetica gelijkaardig voor beide voeders.

Smaak en vleeskwaliteit vergelijkbaar

Uiteraard is het ook belangrijk om na te gaan welke invloed deze voeder-aanpassing heeft op het vlak van de vleeskwaliteit. Zo werd de pH van het vlees 35 minuten na slacht gemeten, aangezien een lage pH op dat mo ment een indicatie kan geven voor een lage technologische of verwerkbare kwaliteit van het vlees. Ook het dripverlies van het vlees werd bepaald. Een te hoog dripverlies wordt zowel door de consument als door de vleesverwerkers niet geapprecieerd. Als laatste werd het intramusculair vetgehalte bepaald, aangezien dit een indicatie geeft over de sappigheid en smakelijkheid van een stukje vlees.

Voor geen enkele van deze 3 parameters kon, bij beide genetica, een verschil aangetoond worden bij wijziging van het voeder.

Genetica geeft wel verschillen

Ook al reageerden beide types genetica niet verschillend op de 2 types voeder, toch werd er een verschil opgemerkt bij de nakomelingen van beide types genetica met een levend eindgewicht van 128 vs. 121 kg voor respectievelijk eindberen met een genetische aanleg voor hoge vs. lage voederopname. Zo hadden de nakomelingen van eindberen met genetische aanleg voor een hoge voederopname, zoals kon verwacht worden, een hogere dagelijkse groei (+100 g/dag) en voederopname (+300 g/dag), hoewel er finaal geen verschil in voederconversie (2,34 vs. 2,39) werd waargenomen over de totale vleesvarkensperiode (9 weken tot slacht).

Daarnaast kon er bij deze nakomelingen ook een lagere karkaskwaliteit waargenomen worden. Zowel het karkasrendement (78,6% vs. 79,3%) als het vleespercentage (62,2% vs. 64,4%) was telkens lager voor nakomelingen van de eindberen met een hogere genetische aanleg voor voederopname.

Ten slotte werd er weinig verschil in vleeskwaliteit waargenomen. Er werd geen verschil in pH en dripverlies waargenomen, maar wel een iets hoger intramusculair vetgehalte (2,25 vs. 2,01%) voor nakomelingen van eindberen met genetische aanleg voor hoge voederopname.

Samengevat

De varkens die een evenwichtig geformuleerd voeder met enkel bijproducten kregen, hadden een vergelijkbare voederconversie en vleespercentage en het vlees ervan was even smakelijk als dat van de varkens die een graan- en sojarijk voeder kregen. De voederopname, groei en het karkasrendement lagen evenwel iets lager met het bijproductenvoeder.

Beide types genetica reageerden gelijkaardig op het bijproductenvoeder, wat aangeeft dat deze voeders breed inzetbaar zijn.

Eline Kowalski (ILVO, UGent),

Marijke Aluwé en Sam Millet (ILVO), Stefaan De Smet (UGent),

Sarah De Smet (Varkensloket),

Steven Janssens

en Nadine Buys (KU Leuven)

Deze proef werd uitgevoerd in het kader van het Flanders’FOOD-

project Future Flemish Pig (HBC.2020.2959)

Lees ook in Varkens

Meer artikelen bekijken