PAS-reeks (14): Hoe ammoniakemissie reduceren op pluimveebedrijven?
Op 22 februari 2024 werd het stikstofdecreet gepubliceerd in Het Belgisch Staatsblad. Voor elk pluimveebedrijf werden reductiedoelstellingen vooropgesteld. Het stikstofdecreet bepaalt dat de doelstellingen kunnen gerealiseerd worden door het verminderen van het aantal dieren, door een ammoniakemissiereducerende maatregel of door een combinatie van beide.

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die ingezet kunnen worden om de beoogde reductiedoelstellingen te realiseren. Daarnaast worden een aantal aandachtspunten meegegeven.
Wat is een ammoniakemissiereducerende maatregel?
Naast het stikstofdecreet werd op 19 april 2024 door de Vlaamse regering een decreet ammoniak-emissiereducerende maatregelen goedgekeurd. Dit decreet bevat enerzijds de lijst van ammoniak-emissiearme stallen (AEA-lijst) en anderzijds de PAS-lijst met maatregelen voor rundvee en managementmaatregelen voor de varkens- en pluimveesector. Dit heeft tot gevolg dat enkel maatregelen uit dit nieuwe decreet kunnen ingezet worden om de reductiedoelstellingen te realiseren.
Voor de pluimveesector is de doelstelling een ammoniakreductie van 60% op de emissies uit niet-emissiearme stallen.
Stalsystemen en luchtbehandelingstechnieken
Elk stalsysteem dat is opgenomen in het decreet ammoniakemissiereducerende maatregelen, heeft een emissiefactor of een reductiepercentage.
Niet elke maatregel heeft een reductie van minimaal 60%. Als een stalsysteem minder dan 60% reduceert, kan dit eventueel gecombineerd worden met een PAS-maatregel om tot de minimale doelstelling van 60% te komen. Indien er geen PAS-maatregelen toepasbaar of beschikbaar zijn, kan dit ook gecombineerd worden met het verminderen van het aantal dieren, om zo 60% reductie te halen.
Naast bronsystemen (waarbij in de stal minder ammoniak vervluchtigt) zijn er ook 3 luchtbehandelingstechnieken, namelijk de biologische en chemische luchtwasser en het biobed, die allen een minimale reductie van 70% hebben. Deze zijn allemaal praktisch moeilijk toepasbaar in de pluimveesector.
Managementmaatregelen
Hieronder (tabel 1) wordt een overzicht gegeven van de managementmaatregelen die in het decreet zijn opgenomen. Per maatregel werd een fiche opgesteld met de voorwaarden die moeten toegepast worden alvorens deze maatregel in rekening kan gebracht worden als reducerende maatregel.
 
Een langere leegstand aanhouden dan de standaard toegepaste leegstand kan als maatregel toegepast worden bij de opfokpoeljen van legkippen en bij legkippen, maar enkel in niet-kooihuisvesting. Bij de opfokpoeljen kan de leegstand tussen 2 ronden minstens 6 weken bedragen met een bijhorende reductie van 10%, of oplopen tot 10 weken leegstand met een maximale reductie van 25% (tabel 2).
 
De leegstand bij legkippen kan ook in rekening gebracht worden bij legkippen in niet-kooisystemen, waarbij de legperiode beperkt is tot 67 weken en waar 10 weken leegstand wordt aangehouden. Binnen deze voorwaarden wordt 10% ammoniakemissiereductie verkregen.
Voor leghennen en slachtkuikens is het reduceren van de eiwitopname een emissiereducerende maatregel (tabel 3). Het verlagen van de eiwitopname per dierplaats kan op verschillende manieren gerealiseerd worden, zoals het verlagen van het ruweiwitgehalte in het voeder, het toepassen van fasevoedering of het aanhouden van een langere leegstand.
 
Combinatie van maatregelen
Indien 2 maatregelen gecombineerd worden, kunnen de reductiecijfers niet gewoon samen opgeteld worden. Er zijn combinatietabellen ter beschikking met de vermelding van de reducties die in rekening kunnen gebracht worden als managementmaatregelen gecombineerd worden met emissiearme stalsystemen of andere reductiemaatregelen.
Tot slot
Door de hoge reductiedoelstellingen zullen grondige verbouwingen of een nieuwe stal nodig zijn om de gekozen techniek te implementeren. Niet elk stalsysteem reduceert voldoende, zodat deze mogelijk moet gecombineerd worden met andere maatregelen of met minder dieren. Zo zijn er voor de opfok van slachtkuikenouderdieren geen emissiearme stalsystemen beschikbaar die 60% reduceren, noch zijn er managementmaatregelen ter beschikking die kunnen gecombineerd worden, waardoor het noodzakelijk is om de technieken te combineren met minder dieren.
Legkippen in verrijkte kooien hebben een lagere emissiefactor per dierplaats dan legkippen in een volière of grondhuisvestingssysteem. Dit betekent dat bedrijven die willen omschakelen van verrijkte kooi naar volièresystemen of grondhuisvestingssystemen rekening moeten houden met hogere emissiefactoren. Dat maakt dat er drastisch moet gesnoeid worden in dieraantallen om de reductiedoelstellingen te halen.
Naast de praktische en economische haalbaarheid op het bedrijf zullen ook de geurreductie en de combinatie met dierenwelzijnseisen belangrijke parameters zijn bij de keuzes die een pluimveehouder moet maken.





