Nederlands onderzoek naar de financieel-economische draagkracht van de schapensector
In Nederland werd er recent op vraag van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur een onderzoek uitgevoerd door Connecting Agri&Food naar de financieel-economische draagkracht van de schapensector. Deze doorlichting werd gepubliceerd op 14 februari 2025. Gezien onze schapenhouderij veel verwantschap vertoont met de Nederlandse en gezien ook onze markten nogal beïnvloed worden door wat er in Nederland gebeurt, gaan we hier dieper op in.

Het onderzoek naar de financieel-economische draagkracht van de schapensector bekijkt diverse aspecten: de structuur en ontwikkeling van de sector de jongste 10 jaar, de financiële ontwikkeling, de gevolgen van de blauwtonginfectie en van de aanwezigheid van de wolf en finaal het financiële perspectief van de sector.
De studie baseert zich op beschikbare gegevens en op interviews bij bedrijven die zich richten op lamsvleesproductie, op melkproductie en op begrazing. Daarnaast werden ook de ketenpartners – de producentenorganisatie, de handel en de vleessector – gehoord.
Omvang en structuur van de schapensector in Nederland
Om de evolutie van het aantal schapen te bekijken, werden verschillende gegevensbronnen geconsulteerd. Grosso modo komt het erop neer dat het aantal schapen in Nederland in 30 jaar tijd (1993-2024) is gehalveerd: van 1,9 miljoen naar 950.000 dieren. Het aantal bedrijven met schapen daalde in de periode 2018-2024 van 8.300 naar 7.827. Tussen 2023 en 2024 is het aantal geregistreerde schapen met 13% gedaald. Ook het gemiddeld aantal ooien per bedrijf daalde en bedraagt in 2024 ongeveer 60. Dat vind je terug in figuur 1.
Wat de structuur van de sector betreft, worden de bedrijven onderverdeeld in schapenbedrijven als hoofdactiviteit, bedrijven met melkvee en schapen en andere bedrijven (akkerbouw vooral) met schapen. Het aantal bedrijven in deze categorieën is in 2024 respectievelijk: 1.997, 2.394 en 3.436. De procentuele verdeling van de schapen over deze categorieën is als volgt: 60% van de dieren vinden we op de zuivere schapenbedrijven, 12% op melkveebedrijven als hoofdactiviteit en 27% op de andere bedrijfstypes.
De indeling van de bedrijven in grootteklassen qua aantal dieren is interessant. Hoe die er voor 2024 uitziet, zie je in tabel 1.
In Vlaanderen tellen we enkele tientallen ‘grotere’ schapenbedrijven, maar in Nederland zijn dat er diverse honderden. De gemiddelde leeftijd van de bedrijfsleider op de zuivere schapenbedrijven is 58 jaar. In Nederland zijn er 30 melkschapenbedrijven met gemiddeld 345 ooien. De Vereniging van Gescheperde Schaapskuddes (VGSN) – met andere woorden de kuddes met herder – telt 42 leden.
De keten
In Nederland werden in de periode 2020-2022 jaarlijks ongeveer 670.000 schapen/lammeren geslacht. Er zijn nog 400 à 500 schapenhandelaren. Terwijl het aantal slachtingen in Vlaanderen de laatste jaren terugloopt tot 35.000 à 40.000, zien we de jongste 10 jaar het aantal slachtingen in Nederland stijgen, hoewel ook daar het aantal getelde dieren terugloopt. In het rapport lezen we daar ook een verklaring voor: “Tot enkele jaren geleden werden 2 keer zoveel levende schapen geëxporteerd (ongeveer 120.000 stuks) als geïmporteerd (50.000 tot 60.000 dieren). De laatste jaren worden steeds meer levende dieren geïmporteerd, met name uit België en Duitsland.”
Dit heeft natuurlijk veel te maken met het wegvallen van slachtcapaciteit voor schapen/lammeren bij ons in Vlaanderen. De lammeren worden hier opgeladen en deels in Nederland (of in Wallonië) geslacht (zie figuur 2).
Er wordt in Nederland 29,6 miljoen kg lamsvlees ingevoerd, en de eigen productie is 18 miljoen kg. De consumptie blijft stabiel, mede door de groeiende vraag uit de moslimbevolkingsgroep.
De schapenmelk wordt in grote mate binnen elk bedrijf of via een verwerker verwerkt tot verse of halfharde kaas.
De aandacht voor terrein- en natuurbegrazing met schapen is groeiend. Het zou gaan om 187 schapenbedrijven die hier (deels) een inkomen uit halen. Er worden hierbij 350 herders ingezet.
De wol, een basisgrondstof, is qua marktwaarde tot quasi nul teruggevallen. Voor gekleurde wol moet zelfs worden betaald om ze te kunnen afzetten.
Financieel-economische positie van schapensector
De financieel-economische positie van de schapensector wordt bepaald door de verhouding tussen opbrengsten en kosten. De opbrengsten komen uit de verkoop van dieren, melk of wol en uit eventuele beheersinkomsten. De belangrijkste kostenposten zijn voeder, huisvesting en gezondheidszorg.
De verkoopprijzen van de lammeren zijn de jongste jaren gestegen. Anderzijds is ook de kost van het krachtvoeder aanzienlijk gestegen. In 2023 was de prijs voor krachtvoer bijvoorbeeld 48% hoger dan in 2020.
Uit een saldoberekening – opbrengsten min toegerekende kosten (voor voer, gezondheidszorg en overige) – komt men gemiddeld aan ongeveer 100 euro per ooi. Hiervan moet dan nog de kost voor huisvesting, voor grond en voor ingebracht kapitaal worden afgetrokken, om te komen tot de arbeidsvergoeding per uur. Men gaat uit van een arbeidsbehoefte van 4 uur per ooi (Hierbij maken we de volgende bedenking: die 4 uur per ooi is eigenlijk laag en alleen van toepassing voor grote kuddes. Wij gaan in regel uit van 6 à 8 uur arbeidsbehoefte per ooi per jaar). Met die 4 uur per ooi per jaar komt men aan een vergoeding van 16,50 euro per uur arbeid. Dit is ongeveer gelijk aan de helft van het vergelijkbare uurloon van een ondernemer in een andere beroepsklasse. Op deze manier komt men tot de becijfering van het jaarlijks bedrijfseconomisch verlies van de 2.000 bedrijven met schapen als hoofdactiviteit, zijnde 29,2 miljoen euro of 14.594 euro per bedrijf als negatief resultaat.
Gaat men naar de spreiding van het arbeidsinkomen tussen bedrijven kijken, dan komt men voor de 25% beste bedrijven nog niet aan een 100% gelijkaardige arbeidsvergoeding in vergelijking met andere beroepssectoren. Er wordt ook vergeleken met onze Vlaamse resultaten uit het demoproject in verband met rentabiliteit en met Duitse resultaten. Telkens komt men tot het analoge besluit dat de vergoeding voor de productiefactoren grond, kapitaal en arbeid onvoldoende is en dat zeker de minder goed presterende bedrijven in hun toekomstverwachting gehypothekeerd worden.
Uitdagingen in de sector
Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de impact van het blauwtongvirus, de impact van de aanwezigheid van de wolf, van de (on)beschikbaarheid van grond, en op de problematiek van de mestplaatsing (stikstofproblematiek).
Blauwtong In Nederland besloeg de oversterfte door blauwtong in 2023 benaderend 55.000 dieren en in 2024 ongeveer 65.000 (28.000 lammeren en 37.000 volwassen) dieren. In oktober 2024 telde men in Nederland ruim 147.000 minder lammeren dan in de gelijkaardige periode van 2020-2022. Dit kwam door sterfte, uitval van moeders en door minder dracht of abortus.
De directe schadeposten veroorzaakt door het blauwtongvirus zijn logisch: minder verkoop van lammeren of melk, kosten van dierenzorg, extra arbeid, kosten voor Rendac, lagere vruchtbaarheid, groeivertraging na ziekte, meer huisvestingskosten voor zieke dieren, de bijkomende kost voor aankoop van dekrammen, of verlies aan inkomsten omdat begrazingsprojecten niet konden doorgaan.
De resultaten van 17 bedrijven werden in detail bekeken en de economische schade varieerde van 6.750 euro tot 192.825 euro tussen deze bedrijven en dit voor 2023 en 2024 samen.
Aanwezigheid van de wolf Volgens een rapport van BLIJ12 zijn er in 2024 in Nederland 11 wolvenroedels gevestigd (vooral in Midden-Nederland, Hoge Veluwe). Oud en jong samen zouden er ongeveer 90 wolven rondlopen (september 2024).
De directe schade zijn de kosten voor wolfwerende afsluitingen, met bijkomend werk voor plaatsing en onderhoud, daarnaast tijdelijke opstalkosten, extra arbeid om dieren te verplaatsen en de schade door verlies aan dieren. Deze laatste wordt in de regel vergoed, maar volgens sommigen onvoldoende. Er zijn naargelang de provincie ook tussenkomsten voor preventieve maatregelen.
Er zijn ook indirecte kosten verbonden aan de wolvendreiging. Volgens de Nederlandse Schapen- en Geitenfokkers Organisatie (NSFO) is een belangrijke en enigszins verbazende vaststelling dat bij kuddes met drachtige ooien, die een wolvenaanval doorstaan, het geboortegewicht van de lammeren tot 1 kg lager kan zijn. Lichtere lammeren groeien ook trager en zouden tot 50 dagen langer op het bedrijf kunnen/moeten blijven tot slachtrijpheid. Ook zijn er na aanvallen meer doodgeboren lammeren.
Sommige bedrijven beperken omwille van arbeidstekort of technische problemen de door de schapen te begrazen oppervlakte en houden minder dieren. Er wordt ook omwille van de nood aan bescherming minder vaak omgeweid, wat tot wormproblemen leidt. Dieren met wormen die een blauwtonginfectie doormaken gaan rapper dood.
Selectieprogramma’s worden verstoord. Schapen worden soms meer opgestald om ze te beschermen. Ook het landschaps- en natuurbeheer lijdt onder de wolvendruk, omdat schapen niet vrijuit meer kunnen grazen, omdat ze binnen rasters worden geplaatst. Hier komt de positieve evolutie voor de plantaardige biodiversiteit onder druk te staan.
Landschapsbeheer, grondbeschikbaarheid en stikstofproblematiek
Ook de contractvoorwaarden voor begrazing worden systematisch moeilijker.
Algemeen maakt men zich bijkomende zorgen omtrent de concurrentie op de mestmarkt, het wegvallen van bepaalde EU-steunmechanismen (landafhankelijk), gebrek aan opbrengst uit de wol, de impact van regels inzake dierenwelzijn en angst voor nieuwe virussen en ziektes als gevolg van de klimaatverandering.
Besluit
Deze studie (43 bladzijden) met bijbehorende cijfers werd in opdracht van het Nederlandse ministerie van Landbouw uitgevoerd door Connecting Agri & Food BV uit Uden. En we citeren de laatste zin uit de conclusies: “De voorgaande conclusies in hun samenhang in acht nemend zal de Nederlandse schapenhouderij bij ongewijzigd beleid op termijn dusdanig in omvang afnemen dat ze in steeds meer regio’s van Nederland niet of nauwelijks meer aanwezig zal zijn.”
Dat is dus weinig hoopgevend. Dringende actie is dan ook geboden.