Startpagina Veeteelt

Voederwaarde van hakselgranen al dan niet in mengteelt met vlinderbloemigen

Binnen het Vlaio-project ‘PensVoer: Valorisatie van geheleplantsilage (GPS) van granen, al dan niet gemengd met vlinderbloemigen, op het melkveebedrijf met specifieke aandacht voor pensgezondheid’ wordt de waarde van diverse GPS’en of hakselgranen voor het melkveerantsoen in kaart gebracht via inkuilproeven en voederproeven.

Leestijd : 6 min

In het kader van dit project werden zowel op de Hooibeekhoeve als op de proefhoeve Bottelare HoGent-UGent verschillende reinteelten van wintergranen, alsook combinaties van wintergranen en wintervlinderbloemigen, uitgezaaid in het najaar van 2022, met variatie in zaaidichtheden en rassen. Een selectie van de aanliggende gewassen in Bottelare werd in de zomer van 2023 ingekuild in microkuilen (inhoud 2,75 l). Van deze ingekuilde gewassen werd de voederwaarde voor melkvee bepaald door ILVO Dier via nat-chemische laboanalyses, inclusief eiwitwaardering via incubaties bij pensgefistuleerde koeien.

In tabel 1 staan de voederwaardegegevens weergegeven voor diverse GPS’en of hakselgranen die op de proefhoeve Bottelare ingekuild werden.

22-hakselgranen-01-web

Mengteelt gerst-erwt

De mengteelt gerst-erwt werd geoogst bij een drogestofgehalte van 38-39%. Het ruweiwitgehalte zat slechts rond de 70-80 g/kg droge stof (DS), terwijl het zetmeelgehalte varieerde tussen 235 en 274 g/kg DS. De combinatie gerst-erwt met het meeste zetmeel haalde de hoogste Voeder Eenheid Melk (VEM)-waarde met 836 VEM/kg DS, terwijl de andere combinatie een VEM-waarde heeft van 787 VEM/kg DS. Het gehalte aan darmverteerbaar eiwit lag rond de 42 g/kg DS, terwijl de onbestendige eiwit balans (OEB) negatief was, namelijk -32 en -22. De structuurwaarde zit iets boven de 2, met de hoogste waarde voor de combinatie met het laagste VEM- en zetmeelgehalte. Ondanks dat het drogestofgehalte vrij goed zat, blijkt de kuilbewaring niet zo efficiënt verlopen te zijn, met vrij veel boterzuur (wat de opname negatief beïnvloedt) en ammoniakfracties net boven de 10% (duidend op vrij veel afbraak van hoogwaardig eiwit).

Mengteelt triticale-erwt

Omwille van legering drong een vroege oogst zich op, waardoor de 3 combinaties van deze mengteelt werden geoogst bij circa 30% DS, wat eigenlijk te vroeg is. Het ideale drogestofgehalte is boven de 35%. Door dit lage drogestofgehalte was de kuilbewaring niet optimaal, wat vooral bleek uit hoge gehalten aan fermentatieproducten, zoals bijvoorbeeld boterzuur. Ook de ammoniakfractie was systematisch te hoog.

Het ruweiwitgehalte (met een range van 113-127 g/kg DS) lag bij deze mengteelt een stuk hoger dan bij de mengteelt gerst-erwt, weliswaar met een hogere OEB als gevolg. Hier werden positieve OEB-waarden bekomen. Het zetmeelgehalte (110-149 g/kg DS) lag dan weer een stuk lager, resulterend in lagere VEM-waarden (700-727 VEM/kg DS). Bij 2 van de 3 combinaties triticale-erwt lag het gehalte aan darmverteerbaar eiwit iets hoger dan bij gerst-erwt, terwijl voor de derde combinatie het gehalte aan darmverteerbaar eiwit gelijkaardig was. De structuurwaarde van de combinaties met triticale-erwt lag rond de 3, wat hoger is dan bij gerst-erwt.

Mengteelt triticale-veldboon

De combinatie triticale-veldboon werd geoogst bij een drogestofgehalte van 47%, wat een stuk hoger ligt dan de drogestofgehalten van de hiervoor besproken combinaties. Qua voederwaarde leunt deze combinatie sterk aan bij gerst-erwt, zowel qua ruw eiwit (80), zetmeel (277), VEM (783), DVE (40) en OEB (-23) als qua structuurwaarde (2,4). Er moet echter opgemerkt worden dat het aandeel veldbonen in deze combinatie laag was en zo niet echt representatief was voor mengteelt.

Complex méteil-mengsel

Het méteil-mengsel triticale, haver, voedererwt en wikke werd geoogst bij een drogestofgehalte van 42% en had met 142 g/kg DS het hoogste ruweiwitgehalte van alle ingekuilde hakselgranen. Tegelijk was het zetmeelgehalte met 110 g/kg DS het laagste van alle ingekuilde hakselgranen en was het ruwecelstofgehalte vrij hoog. Dit resulteerde in een vrij lage VEM-waarde van 696, maar wel een iets hoger gehalte aan darmverteerbaar eiwit (55 g/kg DS) in vergelijking met de andere mengteelten.

De OEB-waarde (16 g/kg DS) was positief, net zoals bij triticale-erwt. De structuurwaarde van de méteil (3,8) was een stuk hoger in vergelijking met de andere mengteelten.

Reinteelt gerst of triticale

De voederwaarde van de reinteelten gerst of triticale lag voor de meeste parameters in dezelfde lijn als die van de respectievelijke combinaties gerst-erwt en triticale-veldboon. In het algemeen blijkt wel dat de zetmeelgehalten van de reinteelt-hakselgranen hoger waren in vergelijking met de mengteelten en de méteil. Dat kwam doordat de granen hier al verder afgerijpt waren, met een graankorrel in het hard-deegrijp stadium en een stengel en bladeren die echt al meer richting stro evolueerden.

Bij de reinteelten met triticale waren de drogestofgehalten bij oogst op die manier al iets te hoog. Dat had een negatieve invloed op de kuilbewaring en de voederwaarde. Er werden vrij hoge ammoniakfracties vastgesteld, duidend op vrij veel afbraak van hoogwaardig eiwit. De verteringscoëfficiënt van de organische stof was ook vrij laag, wat de VEM-waarde wat drukt.

Praktijkkuilen hakselgranen

Voor het uitvoeren van voederproeven werden op de Hooibeekhoeve balen gemaakt met hakselgranen van gerst in reinteelt en in mengteelt met erwten. Daarnaast werden ook balen van een méteil-mengsel onderzocht op voederwaarde. De voederwaarde van deze kuilvoeders vind je in tabel 2.

22-hakselgranen-02-web

Bij de oogst hadden de mengteelt van gerst-erwt en de reinteelt gerst duidelijk een hoger drogestofgehalte (respectievelijk 50% en 41%) dan de méteil (30%). De kuilbewaring verliep over het algemeen vrij goed, wat blijkt uit de afwezigheid van boterzuur en de al bij al normale ammoniakfracties voor gerst en gerst-erwt. De ammoniakfractie lag iets hoger bij de méteil. Analoog met de resultaten van de inkuilproeven heeft het méteilmengsel een duidelijk hoger ruweiwitgehalte, maar een veel lager zetmeelgehalte. Daarnaast was het gehalte aan ruwe as voor het méteil-mengsel 140 g/kg DS, terwijl dit voor gerst en gerst-erwt respectievelijk 47 en 42 g/kg droge DS was. In combinatie met het lagere zetmeelgehalte trekt het hoge ruweasgehalte de VEM-waarde sterk naar beneden, tot slechts 677 VEM per kg DS. Het hogere asgehalte is wellicht veroorzaakt door het oogsten in 2 werkgangen in het nattere voorjaar van 2023: het niet-gelegerde gewas werd eerst gemaaid en vervolgens opgeraapt door een hakselaar.

Wanneer de voederwaarde van de mengteelt gerst-erwt vergeleken wordt met die van gerst in reinteelt, valt het hogere ruweiwitgehalte van de reinteelt gerst op. De gehaltes aan darmverteerbaar eiwit waren gelijkaardig en de OEB was bij beide negatief, maar de OEB was sterker negatief bij de combinatie gerst-erwt. Als gevolg van antracnose (schimmelaantasting) was het erwtenaandeel finaal vrij laag, waardoor het eiwitgehalte van de mengteelt gerst-erwt lager bleef dan verwacht. Door het hogere zetmeelgehalte bij de mengteelt lag de VEM-waarde van gerst-erwt wel iets hoger dan bij de reinteelt gerst. De structuurwaarde en FOS-niveaus waren gelijkaardig voor gerst en gerst-erwt.

Structuurwaarde hakselgranen

Algemeen kan gesteld worden dat de structuurwaarde van de geoogste hakselgranen vrij hoog ligt en zeer vergelijkbaar is met die van een gemiddelde graskuil van 2,6 tot 3,2. De hakselgranen hadden wel een duidelijk hogere structuurwaarde dan maïskuil (gemiddeld 1,5) en kunnen dus zeker beschouwd worden als structuuraanbrengers. De keerzijde van de medaille is echter dat deze hogere structuurwaarde vaak geassocieerd is met een lagere VEM-waarde, wat voedertechnisch een uitdaging kan zijn.

Microkuilen versus praktijkkuilen

De kuilkarakteristieken (vooral het ammoniakgehalte) wijzen op een duidelijker beter inkuilresultaat in de praktijkkuilen in vergelijking met de microkuilen. Dit verschil brengt ons ook meteen tot een van de belangrijkste aanbevelingen voor de praktijk: namelijk inkuilen op het ‘beste’ moment is cruciaal voor een optimaal resultaat op het vlak van voederkwaliteit. Concreet streeft men het best naar een 40 tot 45% DS. Dit wordt doorgaans bekomen bij het begin van het deegrijp stadium in de korrel en bij een lichte vorm van afrijping in het stro.

Opgelet, bij heet en droog weer stijgt het drogestofgehalte snel, soms tot 10% in één week. Dan is snelle actie vereist: tijdig de loonwerker contacteren is dan ook de boodschap. De tweede aanbeveling betreft het vermijden van een te hoog asgehalte, aangezien dit nefast is voor de verteerbaarheid en de voederwaarde (vooral VEM).

De basisregels van goed inkuilen met extra aandacht voor het goed aanrijden, zijn eveneens een belangrijk gegeven bij hakselgranen.

Bij moeilijker in te kuilen gewassen zoals hakselgranen kan het toepassen van een kuiladditief dat de fermentatie gaat versnellen (= snellere verzuring) ook bijdragen tot een beter inkuilresultaat, wat voorwerp uitmaakt van vervolgonderzoek.

Eva Wambacq, Joos Latré, Valérie Claeys (HoGent AgroFoodNature, Proefhoeve Bottelare HoGent-UGent), Dorien Van Wesemael, Leen Vandaele (ILVO Dier) en Nick Rutten, Katleen Geerinckx, Gert Van de Ven (Hooibeekhoeve)

Lees ook in Veeteelt

Meer artikelen bekijken