Teeltervaringen gedeeld tijdens proefveldbezoek aan de PIBO-Campus
Begin juni vond traditiegetrouw de proefveldrondgang van PIBO-Campus in Tongeren plaats. Het programma bestond uit een bezoek aan de rassenproeven wintergerst en wintertarwe, gevolgd door de opvolging van insecten en onkruiden in suikerbieten en cichorei.

Starten deden we in de wintergerst, waar Maxime Versluys, projectleider aan de PIBO-Campus, vooreerst stilstond bij enkele interessante aspecten van deze teelt. Hij wees erop dat dit een rustteelt kan zijn in meerdere gewasrotaties en wees op de mogelijkheid om de rotaties zo te verruimen. “Wintergerst vergt minder inzet van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen ten opzichte van wintertarwe. Daarnaast kan het verbouwen van wintergerst een mogelijkheid zijn om aan risicospreiding te doen als landbouwer. De oogst ervan valt immers vroeger en doorgaans in betere omstandigheden dan we bij tarwe soms ervaren. Doordat wintergerst snel van het veld is, wordt de mogelijkheid gevormd om een nateelt te verbouwen of om een groenbemester in te zaaien die zich nog sterk kan ontwikkelen.”
Volgens Versluys kende het areaal wintergerst in ons land in 2021 een stijging, mede door de oorlog Rusland-Oekraïne. In de jaren 2022-2023 was het areaal met zo’n 29% gestegen tot 49.000 ha in ons land. Dat is de voorbije 2 jaar terug licht gedaald. Dat wordt deels toegeschreven aan het lagere areaal wintertarwe in 2024 en aan de late oogst van maïs, die vaak een voorvrucht is.
Net als het areaal maakten de prijzen een evolutie door de voorbije jaren. In 2022 kende de prijs een sterke piek omwille van de oorlog in de graanschuur van Europa. In 2023 en 2024 zakten de prijzen opnieuw, om dit jaar ergens stabiel te blijven rond de 195 euro/ton.
Wat bij het rendement van de gerstteelt belangrijk is, zijn de weersomstandigheden die het gewas gekend heeft. Maxime Versluys wees in dit kader op het natte najaar van 2024. Door de hogere temperaturen kende de wintergerst wel een snelle opkomst. Daardoor was er ook een toenemende bladluisdruk.
Dit jaar was nog steeds nat, tot begin maart, toen een langdurige droge periode startte. Dat zorgde doorgaans voor goede condities om de bemesting uit te voeren, maar stelde soms problemen voor het oplossen van de mestkorrels. Door het droge voorjaar lag de ziektedruk in wintergerst dan weer vrij laag.
Hogere opkomst bij hybrides
In wintergerst bezochten we tijdens het proefveldbezoek de rassenproef waar 18 variëteiten aanlagen. Opmerkelijk is dat er ten opzichte van vorig jaar 6 nieuwe rassen aanlagen. Daarnaast lagen er 6 hybride rassen aan, 5 klassieke en 7 die tolerant zijn voor het dwergvergelingsvirus. De klassieke rassen werden op 8 oktober ingezaaid aan 250 korrels/m2. Bij de hybride rassen werd dit met 25% verlaagd naar 188 korrels/m2, omdat ze beter uitstoelen.
Op 7 november, zo’n maand na zaai, werd de opkomsttelling uitgevoerd en lag die tussen 69 en 93%. Opmerkelijk is de hogere opkomst die werd waargenomen bij de hybride rassen: gemiddeld 10 % hoger.
De bemesting werd gebaseerd op een bodemstaal en -advies. Half februari werd dit uitgevoerd en toonde het een lage bodemvoorraad. De bemesting werd opgesplitst in 2 fracties en was voor alle rassen hetzelfde. Eigenlijk zou dit voor de hybride rassen aangepast moeten worden. Ze moeten immers bij uitstoeling het best niet te zwaar bemest worden, om legering en concurrentie tussen de verschillende stoelen te vermijden. Praktisch is de aangepaste bemesting echter moeilijk haalbaar in een rassenproef met meerdere herhalingen. Er werd op 6 maart een bemesting uitgevoerd om de beworteling en uitstoeling van het gewas te bevorderen, gevolgd door een tweede gift op 19 april, om een maximale korrelzetting na te streven.
Onkruiden en insecten beheersen
De onkruidbestrijding werd in het najaar uitgevoerd op 26 oktober, om zowel eenjarige grassen als dicotyle onkruiden te bestrijden. Toen werd ook een insecticidetoepassing uitgevoerd tegen bladluizen, in de hoop om zo het dwergvergelingsvirus tegen te houden. Bladluizen waren in het afgelopen najaar duidelijk aanwezig, maar dit voorjaar veel minder, waardoor een bespuiting niet aangewezen was. De onkruidbestrijding in het najaar had goed gewerkt en in het vroege voorjaar was een goede gewasontwikkeling merkbaar. Daardoor was slechts een lichte correctiebehandeling op 3 april nodig om overblijvende onkruiden zoals akkerdistel op te ruimen.
Twee groeiregulaties werden uitgevoerd om legering en halmbreuk te vermijden. Het verschil tussen onbehandelde en behandelde objecten in proef was duidelijk zichtbaar. Als advies werd nog meegegeven om niet te verkorten bij te koud weer, omdat dan een gedrongen en onregelmatige groei kan optreden. De hybride rassen worden meestal tijdig verkort, omdat ze langer kunnen worden.
Wat de ziektebeheersing betreft, werden dwerg-roest en blad- en netvlekkenziekte maar in enkele rassen gezien. Dwergroest trad sneller op dan netvlekkenziekte, dat pas later in het seizoen voorkwam. Ramularia en witziekte (meeldauw) werden dan weer in zowat ieder ras gezien. Een behandeling werd dan ook uitgevoerd op 1 april in het 1e-2e knoopstadium en nog eens op 26 april, als het laatste blad ontrold was, om de tussentijd tussen de behandelingen niet te ver te laten oplopen.
Atypisch areaal en weer
In wintertarwe werd toelichting gegeven door Femke Moors, onderzoeker akkerbouw aan de PIBO-Campus. Als eerste stond ze stil bij het atypische verloop van het areaal wintertarwe. “Vooral het natte najaar van 2023 resulteerde in een beduidend lager areaal, waardoor er meer zomergraan of maïs werd gezaaid.” Het najaar van 2024 was ook nat, maar kende enkele drogere periodes, waardoor zaaien toch nog lukte en het areaal terug hoger ligt. “Net als het weer, blijkt ook de tarweprijs onvoorspelbaar en grillig”, haalde ze aan. Sinds maart dit jaar is de prijs terug beginnen dalen, met een prijs rond de 165 à 170 euro/ton op het ogenblik van het proefveldseizoen.
In de rassenproef wintertarwe die dit jaar aanligt aan de PIBO-Campus in Tongeren zijn maar liefs 31 rassen opgenomen. Opmerkelijk is dat het om 17 nieuwe rassen gaat in proef, waar ook 2 hybrides aanliggen. Deze lieten zich in de proef al onderscheiden met betere opkomstcijfers ten opzichte van klassieke rassen. Deze halen gemiddeld een opkomstpercentage van 67%, waar de hybrides respectievelijk 90 en 93 % lieten noteren.
Er zijn 4 herhalingen van de rassenproef uitgezaaid, waar vooral het doel is om het opbrengstpotentieel na te gaan en tussentijdse waarnemingen naar het gedrag van het ras op het vlak van opkomst, aarvorming en strolengte. Daarnaast zijn er ook onbehandelde objecten die bijvoorbeeld geen fungicidebehandeling kregen, om de ziektegevoeligheid te beoordelen of die geen verkorting kenden om de legervastheid waar te nemen.
De rassenproef werd aangelegd na suikerbieten, die gerooid werden op 15 november. Diezelfde dag werd het perceel geploegd en ingezaaid. Voor de klassieke rassen was dit aan 350 korrels/m2. Voor de hybriden was dit aan 60 % hiervan, namelijk aan 210 korrels/m2. Die besparing is verantwoord door het feit dat hybriden meer stoelen per plant realiseren dan klassieke rassen én doordat ze beter bestand zijn tegen droogte door hun beter ontwikkelde wortelstelsel. Femke Moors wees er wel op dat je deze rassen als landbouwer niet zelf kan vermeerderen.
Lage bodemvoorraad
De vele neerslag vorig najaar en afgelopen winter maakte dat een bodemstaal met stikstofindexanalyse aantoonde dat de bodemvoorraden lager waren dan ‘normaal’. Een stevig bemestingsadvies, opgedeeld in 3 fracties, was dan ook het gevolg. De eerste fractie werd gegeven op 8 maart om de uitstoeling van de tarwe te motiveren. Door regen vlak na zaai was de opkomst niet waarop gehoopt was. De stimulering van de uitstoeling was dus wel welkom. Op 17 april werd dan de tweede fractie gestrooid, om dan de stengelstrekking te stimuleren.
Gezien het natte najaar werden er in de wintertarwe toen niet veel onkruidbestrijdingen uitgevoerd. Aan de PIBO-Campus gebeurde dit uiteindelijk op 23 maart.
Op 11 april werd een T0-fungicidebespuiting uitgevoerd, met op 10 mei de T1 of bladbespuiting en op 2 juni de T2 of aarbehandeling. Volledigheidshalve moeten we nog meegeven dat op 11 april en 10 mei een verkorting werd uitgevoerd.
Belagers van de bietenteelt
Wouter Vanparijs, wetenschappelijk assistent aan het Bieteninstituut, gaf tijdens de proefveldrondgang in Tongeren toelichting bij de voornaamste insecten/plagen waarmee de bietenteelt geconfronteerd wordt en hoe ze te bestrijden.
Slakken Beginnen deed hij met de slakken. “Dit jaar hebben we daar weinig schade van gekend, vorig jaar was het wel een andere situatie. Vooral bij jonge bietenplanten kunnen ze veel schade aanrichten door het plantje volledig af te vreten.” Het advies luidde om slakkenkorrels op basis van ijzerfosfaat te strooien. Dat bezorgt goede resultaten. Bij veel regen kan het nodig zijn om opnieuw te behandelen, omdat het middel door de vele neerslag zijn werking verliest.
Bietenkever Veel vaker wordt de bietenkever gezien, een klein kevertje dat maar 1 à 2 mm groot is. Deze gaat gaatjes prikken in het blad en richt vooral schade aan tot het 2 à 4 bladstadium. “Zeker als ze in groten getale aanwezig zijn, is de schade hoog en kan een bespuiting nodig zijn met een pyrethroïde. Doorgaans gaat het om handelsmiddelen met contactwerking, waardoor gespoten moet worden als de kever actief is, dus ‘s avonds laat of ‘s ochtends vroeg als de luchtvochtigheid hoog is”, was het advies van Vanparijs. Ondergronds kan de bietenkever ook actief zijn, maar daar is de plant doorgaans voldoende beschermd door de zaadcoating. Het Bieteninstituut informeert telers via hun nieuwsberichten wanneer bespuiting nodig is.
Aardvlooien Andere insecten die voorkomen, zijn aardvlooien. Zij bijten niet door het jonge blaadje of eten dit niet op zoals de bietenkever, maar eten het eerste laagje van het blad af. Het gevolg daarvan is dat wanneer je herbiciden toepast, deze heel hevig op het bietenplantje zelf kunnen gaan inwerken. Het advies was dan ook om eerst aardvlooien te bestrijden, alvorens je een herbicide toepast. Wacht een drietal dagen om herbicide te gaan spuiten, zodat de wondjes van de aardvlooien geheeld zijn.
Ritnaalden en emelten Ritnaalden behoren tot de ondergrondse insecten die vaak voorkomen bij gescheurd weiland. De zaadbehandeling kan voldoende zijn tegen dit insect, bij hoge aantastingen kan een microgranulaat toegepast worden bij het zaaien. Datzelfde geldt voor emelten. De ritnaald bijt aan het stengeltje, waardoor het plantje afsterft. Emelten bijten aan het blad. Schade door hen kan lijken alsof het bietenplantje in de grond wordt getrokken. “Als je suikerbieten zaait na grasland, kan je weten dat ritnaalden en emelten een probleem kunnen vormen en dat je er gericht moet naar behandelen.”
Bietenvlieg Vaak gezien, maar niet schadelijk voor de plant, is de bietenvlieg. Die legt eitjes aan de onderkant van het blad. De larve beweegt op het blad, maar is niet dodelijk voor de plant.
Bladluizen baren zorgen
Bladluizen, zoals de groene bladluis en de zwarte bonenluis, baren de onderzoekers vaak zorgen. Deze laatste komt vaak in kolonies voor. Door in groten getale te zuigen aan jonge plantjes, kunnen ze deze doen verschrompelen. De zwarte bonenluis draagt amper virus over. De groene bladluis draagt dan wel weer heel goed virussen over. De schadedrempel ligt hier merkelijk lager, zodat het virus zich niet kan ontwikkelen. De groene bladluis waarnemen op bietenplanten is wel niet zo makkelijk. Ze wordt vaak verward met de zwarte bonenluis.
Domien Mees, wetenschappelijk assistent bij het Bieteninstituut, wees tot slot op de aangepaste legendes bij de kaarten die zij maken om de bladluissituatie in het voorjaar weer te geven. Een kleine aanpassing gebeurde dit jaar om alles wat eenvoudiger te maken. Hij wees ook op de situatie die kan veranderen: is er behandeld tegen bladluizen, dan verandert logischerwijze na enkele dagen ook het voorkomen ervan en gaan we van een ‘rode’ situatie terug na een ‘groene’.
Wie het moeilijk heeft met het herkennen van ziekten, plagen en onkruiden in de bietenteelt kan hulp vinden via apps, die raadpleegbaar zijn op de website van het Bieteninstituut via www.irbab-kbivb.be
Onkruidbestrijding in cichorei
In de cichoreiteelt keek Xavier Massin, hoofd van de landbouwkundige dienst bij Beneo-Orafti, terug op ervaringen die vorig jaar in deze teelt werden opgedaan. “De teelt startte in 2024 met een late uitzaaiperiode, maar met een goede opkomst. De onkruidbestrijding viel mee, doordat er voldoende neerslag was. Door de vele regens was het een zware campagne in het najaar, met veel tarra en zware reinigingswerken bij het laden van de cichorei, nadat het rooien al in moeilijke omstandigheden verliep. De opbrengst was echter niet bevredigend.”
Dit jaar startte de uitzaai merkelijk vroeger dan vorig jaar, maar kenden we droge omstandigheden, waardoor de opkomst niet goed is. De beperkte neerslag van eind april zorgde voor een tweede golf in de veldopkomst. Dit jaar werd ook veel duivenschade vastgesteld, insectenschade viel vooralsnog mee.
Elisa De Roover, landbouwkundige bij Beneo-Orafti, gaf aan dat ze met de PIBO-Campus vooral samenwerken richting onkruidbestrijding in cichorei. “Hier rust het principe op het inwerken van Boa voor de zaai. Heel belangrijk is om dit perfect in te werken, zeker bij droogte.” Dit niet doen, kon soms goed uitdraaien, maar zeker niet altijd; veel is perceelsafhankelijk en dus vochtgebonden.
Bij de onkruidbestrijdingsschema’s wordt vooral gezocht naar doseringen, tijdstippen en mengpartners. Naast Boa is Titus een voornaam middel voor de onkruidbestrijding in cichorei. Titus heeft vooral een contactwerking, bij Boa is er bodemwerking merkbaar naast de contactwerking. Door de tweewassige opkomst was de cichorei die als tweede kiemde gevoeliger voor herbiciden. De neerslag van eind mei/begin juni deed alvast goed aan de groei van de cichorei.
Wordt Boa niet ingewerkt, dan vallen alvast meer problemen met melganzenvoet te merken. “Het is echt nodig om dit in te werken”, aldus Elisa De Roover. Beneo-Orafti werkt mee aan de goedkeuring om ook andere middelen in te werken. Meer erkenningen zijn nodig in deze teelt.