Vader en zoon zijn voorlichters én lezers van het eerste uur
Albert Coomans en zijn zoon Dirk uit het Vlaams-Brabantse Asse zijn lezers van

Beiden hebben een carrière als land- en tuinbouwvoorlichter bij de federale en Vlaamse overheid achter de rug. Tijdens hun professionele loopbaan werkten ze mee aan artikels voor Landbouwleven én merkten ze ook dat het vakblad wel degelijk gelezen werd door een ruim landbouwpubliek.
Eerder dit jaar bereikte Albert de gezegende leeftijd van 100 jaar. Op het ogenblik dat Landbouwleven opgericht werd, was hij dus al 25 lentes jong en kan hij zo terug blikken op enkele mooie evoluties in onze sector.
Welke achtergrond in de landbouw hebben jullie?
Albert: Ik ben een boerenzoon, de jongste uit een gezin van 5, geboren en getogen in Asse. Destijds hadden we thuis een gemengd bedrijf: 15 ha land en melkvee mét 2 paarden. Hiermee was je toen al een ‘groter’ bedrijf. Twee paarden had zeker niet iedere boer, er waren er zelfs die geen paard hadden. Sommigen gingen bij een boer een paard lenen om hun akkers te bewerken en kwamen als tegenprestatie meehelpen met de oogst. Ik heb er ook geweten die een trekos gebruikten. Die was sterk, maar traag. Zelf heb ik niet geboerd, maar wel landbouw gestudeerd. Dat was toen logisch om te doen als boerenzoon. Ik behoor tot een generatie boerenzonen die bewust na de Tweede Wereldoorlog landbouw gingen studeren om hun sector vooruit te helpen.
Dirk: Mijn vader was dus geen landbouwer (lacht), maar ik heb gans mijn leven al in contact gestaan met de land- en tuinbouw. Iedere nonkel of tante in de familie had wel een band met het boerenleven. De verscheidenheid aan bedrijven die ze hadden, was breed. We hebben zo familie die is uitgeweken naar Overijse en Hoeilaart, en die er serrist werd en tafeldruiven teelde. Anderen waren actief in fruit, hop, bloemen... Vanaf een jaar of 10 bracht ik altijd de schoolvakanties door op de boerderij bij familie. Ik had tijdens mijn humaniora (Latijn-Wiskunde) nooit gedacht om landbouw te gaan studeren, tot je op een gegeven moment moet beslissen. Ik had een vader die in de landbouwvoorlichting werkzaam was en die weinig thuis was (lacht). Toch heb ik mijn hogere studies aan landbouw gespendeerd en heb ik ook een carrière als voorlichter achter de rug.
Albert: Op de buitendienst was dat zo, gaan vergaderen, contacten onderhouden. Een goede consulent is onder de mensen.
Dirk: Als ik er nu op terugkijk, hebben wij in de landbouw lang het groeimodel gekend, technieken werden continu verbeterd, van het model van een gemengd bedrijf werd afgestapt (ontmengen) en de richting van specialisatie werd ingezet. Eigenlijk is het nu ietwat raar dat dit allemaal terug door sommigen in vraag wordt gesteld, waar wij niets anders gekend hebben. Wat ik ook altijd gekend heb, is de besparingsdruk op de voorlichting. Ik begrijp dat het resultaat van voorlichting moeilijk meetbaar is. Toch ben ik ervan overtuigd dat begeleiding van land- en tuinbouwers altijd nodig zal blijven.
Toen
Albert: Toen waren het kleine bedrijven waar nog paardenkracht en handwerk golden. Zeker het oogstproces van vele gewassen gebeurde destijds grotendeels met de hand. Aardappelen bijvoorbeeld werden eerst met de riek gerooid, hierna kwam een rooier door een paard getrokken. Alle aardappels die toen wel enkele meters verspreid lagen, moesten echter nog met de hand opgeraapt worden. Iets later legden de rooiers de aardappelen af op rijen.
Dirk: Ik herinner mij dat ik als kind in de zomermaand augustus meehielp met de aardappeloogst. Die viel toen veel vroeger dan nu. We hielpen toen ook met het klaarmaken van rantsoenen van 150 tot wel 500 kg aardappelen en leverden die voor de winter bij mensen thuis. Nu is het ondenkbaar dat dergelijke hoeveelheid door een familie in 1 keer wordt ingeslagen.
Albert: We hebben nog zo een mooie evolutie bij de graanoogst meegemaakt. Ik heb de pikmachine gekend die het graan ongebonden in bussels verzamelde. Het was daarbij belangrijk dat een man op de machine stond, die de bussels netjes aflegde. Nog later deed de pikbinder dit zelf. Die was eigenlijk geen lang leven beschoren, omdat de evolutie naar de pikdorser snel is gegaan.
Albert, hoe zagen jouw studies en de start van jouw loopbaan eruit?
Albert: Na mijn middelbare school heb ik moeten wachten om verder te studeren tot landbouwingenieur. De Tweede Wereldoorlog was immers maar pas gedaan en de universiteit in Leuven moest terug opstarten. Hierdoor ben ik pas in januari 1945 kunnen beginnen studeren en was het eerste academiejaar eigenlijk maar een half jaar. Na mijn studies en legerdienst heb ik even bij het ministerie van Openbare Werken gewerkt, waar ik bezig was met wederopbouw na oorlogsschade. Na een toegangsexamen ben ik in 1951 beginnen werken op de buitendienst tuinbouw van het ministerie van Landbouw als voorlichter voor de provincie Brabant. Die was immers nog niet opgesplitst in Vlaams- en Waals-Brabant en was dus een tweetalige provincie. Heel mooi was dat zowat alle tuinbouwteelten voorkwamen in de provincie, met witloof en druiven als uitschieters. De grote verscheidenheid aan teelten én de tweetaligheid maakten het niet makkelijk om te starten. Vanaf de jaren 60 heb ik veel werk gehad door
Hoe makkelijk was het destijds om kennis te vergaren als voorlichter?
Albert: Dat was niet makkelijk, maar ik had vele contacten met goede telers en stelde hun tijdens een bezoek soms wel 20 vragen. Dat was een belangrijke bron van info. Ik had gemakkelijk contact met mensen uit de praktijk en heb vroeg ingezet op samenwerking, zodat het geen eenrichtingsverkeer was. Egoïstisch ingesteld was ik niet en als ik hen kon helpen met iets, deed ik het ook. Er was wederzijds begrip. Kampten de telers met problemen, dan probeerde ik er tevens ruchtbaarheid aan te geven. Daarnaast had ik ook goede contacten met de onderzoekstations in Gent en Gembloux, met de Bodemkundige Dienst, met landbouworganisaties... De samenwerking die we toen opzetten, was wel minder gestructureerd dan je het nu tegenkomt en was vooral gebaseerd op een vrije wil om samen te werken. In het kader van kennis vergaren heb ik als voorlichter destijds enkele malen een artikel geschreven voor publicatie in
Dirk: Dat was voor mij identiek. Ik heb ook regelmatig meegewerkt aan artikels voor
Dirk: Ja!
Albert:
Welke hoogte- en dieptepunten hebben jullie beleefd in de landbouw? Wat zijn zo markante feiten die jullie onthouden?
Albert: In de jaren 60 de onbeperkte invoer van druiven uit het zuiden. Druiven waren de eerste slachtoffers van de EEG-regelgeving. De witloof- schuur is voor mij nog zo iets markant. Dat is een positief element geweest om de teelt te doen evolueren. Het maakte het intafelen menselijker. De teler zat meer beschut van weer en wind. Witloofboeren hebben hard gewerkt en kou gekend hoor, zeker bij het intafelen in open veld onder witloofbogen. In een volgende fase zorgde de witloofschuur ervoor dat de teelt evolueerde naar de watercultuur. Een ander markant feit voor mij is de rooipremie voor hoogstambomen in de fruitteelt in de jaren 70. Zo kreeg de laagstamteelt meer mogelijkheden. De opkomst van de Jonagold-appel is nog zo een feit dat mij bijblijft.
Dirk: Voor mij staat het jaar 1984 in mijn geheugen gegrift, omwille van het opkomen van de melkquota. Als voorlichter zat ik tussen de boeren en merkte ik opstand tegen deze regelgeving. Ik kon vanuit mijn functie niet anders dan de boodschap meedelen. Dat was de eerste keer dat de landbouw met zo een reglementering werd geconfronteerd. Die introductie van melkquota was ingrijpend. Daar heb ik veel voorlichting en begeleiding rond gegeven. Tien jaar later is nog zo een markant jaar, in 1994 begon namelijk de uitvoering van de MacSharry- hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voelbaar te worden. Ik heb in die periode veel voordrachten gegeven over de verzamelaanvraag. De landbouwers werden toen geconfronteerd met de braakleggingsverplichting. Dit begrepen ze niet. Ze waren tot dan altijd gestimuleerd om meer te produceren en moesten nu plots land braak laten liggen. Ondertussen is die maatregel weer afgeschaft. In 1994 werden tevens voorbereidingen getroffen voor de regionalisering van het landbouwbeleid en veranderde de dienst waarvoor ik werkte. Door de regionalisering kreeg het Vlaams, Waals en Brussels Gewest meer bevoegdheden wat hun landbouwbeleid betreft. Dit zou uiteindelijk leiden tot grote gevolgen of verschillen inzake het landbouwbeleid in België.