Startpagina Landbouw en Erfgoed

Juridische bescherming van verschillende soorten Vlaams landbouwkundig erfgoed

Tien jaar geleden trad het Vlaams Onroerend Erfgoeddecreet in werking. De decreetgever beoogde de toen bestaande versnipperde regelgeving inzake verschillende soorten onroerend erfgoed te harmoniseren. In de parlementaire voorbereiding werd onroerend erfgoed omschreven als ‘de ruimtelijke en materiële neerslag van eeuwen socioculturele en economische gebruiken’. Een aanzienlijk deel van het onroerend erfgoed op het Vlaams grondgebied zijn dan ook oude landbouwconstructies en -gebouwen.

Leestijd : 9 min

Vlaanderen was immers tot de industrialisering in de 19de eeuw bij uitstek een landbouwmaatschappij. De middeleeuwse hoevesites die op het platteland bewaard zijn gebleven werden gaandeweg als cultuurhistorisch waardevolle elementen erkend. De wetgever heeft dan ook juridische instrumenten uitgewerkt om onder meer deze erfgoedwaarden duurzaam te behouden en te beheren.

Gezien de vele raakvlakken tussen erfgoed en landbouw worden veel landbouwers vandaag de dag dan ook geconfronteerd met de juridische onroerend erfgoedbescherming van hun eigendom en gebruiksgoederen. Om door het bos de bomen te blijven zien, geven we hieronder een overzicht van de relevante beschermingsregimes die geïnstalleerd kunnen worden op (landbouwkundig) erfgoed.

Inventarissen met vastgesteld onroerend erfgoed

De Vlaamse regering en de steden en gemeenten die erkend zijn als ‘onroerenderfgoedgemeenten’ zijn bevoegd om erfgoed gelegen op hun respectievelijke grondgebieden te laten opnemen in een Inventaris Onroerend Erfgoed.

De individuele erfgoedobjecten en landschapselementen worden respectievelijk opgenomen in de inventarissen bouwkundig en landschappelijk erfgoed. Op macroniveau worden landschappelijke gehelen opgenomen in de landschapsatlas.

Algemene rechtsgevolgen van de opname in een vastgestelde inventaris

Op overheidsinstanties rust een zorgplicht voor erfgoedobjecten die opgenomen zijn in de vastgestelde erfgoedinventarissen. In al haar beslissingen over eigen werken of activiteiten met directe impact op geïnventariseerd erfgoed moet de overheid elke betekenisvolle schade aan de erfgoedkenmerken beperken.

Daarenboven rust op de overheid ook een motiveringsplicht, waarbij ze bij iedere bestuursbeslissing uitdrukkelijk moet aangeven in welke mate en op welke wijze rekening werd gehouden met de impact van de aangevraagde handelingen op de erfgoedwaarden en -kenmerken. Hoewel de opname van onroerend erfgoed in een inventaris op zichzelf geen weigeringsgrond kan uitmaken voor gelijk welke aanvraag, vergunning of machtiging, moeten de bestuursbeslissingen van de overheid blijk geven van een afweging van de erfgoedwaarde tegen de belangen die met de aanvraag gediend worden.

Bijzondere rechtsgevolgen van de onderscheiden inventarissen

Landbouwconstructies die in aanmerking komen als onroerend erfgoed betreffen voornamelijk bouwkundige elementen, zoals historische boerderijen, hoeves, landhuizen, schuren, stallen, serres en watermolens. Dergelijke bouwwerken met erfgoedwaarden worden opgenomen in de inventaris van bouwkundig erfgoed.

Naast de voormelde zorg- en motiveringsplicht die bij geïnventariseerd goed geldt voor de overheid, brengt specifiek de opname in de inventaris van bouwkundig erfgoed nog een aantal rechtsgevolgen met zich mee voor de eigenaar.

Op het vlak van de vergunningverlening kan aan bouwkundig erfgoed een zonevreemde functiewijziging worden doorgevoerd wanneer de voortzetting van de vroegere functie niet meer haalbaar is of wanneer het gebouw(encomplex) in onbruik dreigt te geraken en mits de nieuwe functie de erfgoedwaarden ongeschonden laat. In landbouwcontext wordt deze mogelijkheid veelal aangegrepen om een landbouwwoning of -bedrijf in agrarisch gebied om te vormen naar een residentiële woning, waarbij de nieuwe inrichting de typerende kenmerken van het gebouw ongeschonden laat.

Landbouwconstructies die in aanmerking komen als onroerend erfgoed betreffen voornamelijk bouwkundige elementen, zoals historische boerderijen, hoeves, landhuizen, schuren, stallen, serres en watermolens.
Landbouwconstructies die in aanmerking komen als onroerend erfgoed betreffen voornamelijk bouwkundige elementen, zoals historische boerderijen, hoeves, landhuizen, schuren, stallen, serres en watermolens. - Foto: Tijl Vereenooghe/ArcheoNet

Nog vermeldenswaardig is dat woongebouwen die voorkomen op de inventaris van bouwkundig erfgoed geheel vrijgesteld worden van de renovatieverplichting om binnen 5 jaar na overdracht een EPC-label B te bekomen. Niet-residentiële gebouwen worden vrijgesteld van de dakisolatienorm, de dubbelglasnorm en de minimale energielabel. Voor gewone renovatiewerken aan bouwkundig erfgoed kan ook afgeweken worden van bepaalde, anders van toepassing zijnde, EPB-eisen inzake de maximale U-waarden en minimale R-waarden voor gevels en schrijnwerk en van de luchttoevoereisen in de ruimten waar schrijnwerk wordt vervangen.

Zoals voormeld kan een erkende onroerenderfgoedgemeente de inventarissen van bouwkundig en landschappelijk erfgoed op het eigen grondgebied vaststellen. Daarbij kunnen (enkel) deze gemeenten ook toelatingsplichten opleggen voor bepaalde niet-vergunningsplichtige handelingen aan de opgenomen goederen, doch enkel deze opgesomd uit de lijst in het Onroerenderfgoedbesluit van de Vlaamse regering. Een eveneens in landbouwcontext relevante toelatingsplicht betreft deze voor werken aan alle daken en buitenmuren van de vastgestelde constructies.

De opname van een onroerend goed in de vastgestelde inventaris van archeologische zones legt in bepaalde gevallen een archeologisch vooronderzoek op in het raam van een aanvraag voor een bouw- en verkavelingsvergunning.

Inventarisatieprocedure

Nadat de bevoegde overheid de inventarisatieprocedure opstart en de op te nemen goederen bepaalt, wordt gedurende 60 dagen een openbaar onderzoek georganiseerd. Daarbij wordt het dossier ter inzage beschikbaar gesteld op de website van de organiserende overheid en kan eenieder zijn bezwaren en opmerkingen indienen.

Na het verwerken van de opmerkingen en het advies van de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed wordt de inventaris definitief vastgesteld. Als de erkende onroerend-

erfgoedgemeente toelatingsplichten heeft gekoppeld aan vastgestelde goederen, brengt zij de zakelijk rechthouders, zoals de eigenaren en vruchtgebruikers, onmiddellijk schriftelijk op de hoog- te bij ondertekening van het besluit.

Tegen het vaststellingsbesluit kan een vernietigings- en schorsingsberoep worden ingesteld bij de Raad van State en dit binnen de 60 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Bijzondere beschermingsstatuten van onroerend erfgoed

Naast de opname in een inventaris kan de Vlaamse regering een erfgoedobject of gebied bijkomend beschermen als monument, als (onderdeel van een) cultuurhistorische landschap, als stads- en dorpsgezicht en als archeologische site. Daarrond kan ook nog een overgangszone worden afgebakend waarin bijzondere of aanvullende voorschriften gelden, bijvoorbeeld om het zicht op een monument te vrijwaren.

Bepaalde landelijke gebieden met erfgoedwaarden worden wel eens afgebakend als cultuurhistorisch landschap en de daarbinnen gelegen hoevesites en landbouwgebouwen worden bijkomend beschermd als monumenten.

Beschermingsprocedure

De bescherming van erfgoed onder 1 van de 4 beschermingsstatuten wordt vastgelegd door een besluit van de Vlaamse regering.

De beschermingsprocedure vangt aan met een vooronderzoek met een adviesronde. Het overheidspersoneel heeft voor het onderzoek toegang tot de sites en goederen die in aanmerking komen voor bescherming. Tot particuliere woningen en bedrijfslokalen hebben ze evenwel enkel toegang met toestemming van de gebruiker of met een rechterlijke machtiging en enkel tussen 9 uur ‘s morgens en 21 uur ‘s avonds.

Na het vooronderzoek en de adviesronde stelt de Vlaamse regering een besluit tot voorlopige bescherming vast. De daarin vervatte instandhoudings- en onderhoudsvoorschriften zijn bindend voor iedereen vanaf de publicatie van het besluit in het Belgisch Staatsblad. Voor de eigenaars en gebruikers van het beschermde goed gelden deze voorschriften echter meteen vanaf de individuele kennisgeving van dat besluit. Na de voorlopige bescherming wordt door de gemeente gedurende 30 dagen een openbaar onderzoek gevoerd. Na kennis te hebben genomen van de geuite bezwaren en opmerkingen en het advies van de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed stelt de Vlaamse regering het definitieve beschermingsbesluit al dan niet vast.

Tegen het definitieve beschermingsbesluit kan binnen 60 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad een vernietiging- en schorsingsberoep worden ingesteld bij de Raad van State.

Rechtsgevolgen van een bijzonder beschermingsstatuut

Eenieder die erfgoed bezit die onder 1 van de 4 voornoemde beschermingsstatuten valt — dan wel als eigenaar, zakelijk rechthouder (vruchtgebruikers, erfpachters en opstalhouders) of gebruiker (huurders en pachters)— is verplicht om steeds de nodige beheers-, instandhoudings- en herstelmaatregelen te nemen om het object in goede staat te behouden. Dit houdt géén verplichting in tot een volledige renovatie. Het beschermde goed zal in dezelfde staat moeten worden gehouden als deze die bestond op het ogenblik van de bescherming. Bij het besluit tot voorlopige bescherming moet een fotoregistratie van de fysieke toestand van het beschermde goed worden gevoegd.

Het Onroerenderfgoedbesluit van de Vlaamse regering bevat algemene voorschriften inzake de concreet te nemen instandhoudings-, beveiligings-, beheers-, herstellings- en onderhoudsmaatregelen. Daarnaast bevatten de individuele beschermingsbesluiten nog bijkomende of afwijkende voorschriften specifiek van toepassing op de individuele erfgoedobjecten of de onderdelen van het beschermde gebied.

De mogelijkheid van een zonevreemde functiewijziging wordt veelal aangegrepen om een landbouwwoning of -bedrijf in agrarisch gebied om te vormen naar een residentiële woning.
De mogelijkheid van een zonevreemde functiewijziging wordt veelal aangegrepen om een landbouwwoning of -bedrijf in agrarisch gebied om te vormen naar een residentiële woning. - Foto: Tijl Vereenooghe/ArcheoNet

De beschermingsvoorschriften kunnen evenwel geen beperkingen inzake ruimtelijke ordening opleggen die werken of handelingen absoluut verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met de ruimtelijke plannen en die hun bestemmingsvoorschriften verhinderen. Er kan dus bijvoorbeeld in agrarisch gebied geen absoluut verbod worden opgelegd om landbouwconstructies- of gebouwen op te richten, om bepaalde landbouwgewassen te telen of om veeteeltinrichting uit te baten.

Daarnaast geldt voor eenieder het algemene verbod om beschermde goederen te ontsieren, te beschadigen, te vernielen of andere handelingen te stellen die de erfgoedwaarde aantasten.

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en handelingen aan of in een beschermd monument, een beschermd stads- of dorpsgezicht, een beschermd cultuurhistorisch landschap of een beschermde archeologische site is een voorafgaande toelating van het Agentschap Onroerend Erfgoed of van de erkende onroerenderfgoedgemeente vereist. Deze toelatingsplichtige handelingen worden opgesomd in het Onroerenderfgoedbesluit en in het individueel beschermingsbesluit van het betrokken goed.

De (roerende) cultuurgoederen die onderdeel uitmaken van een monument, die opgesomd worden in de bijlage bij het beschermingsbesluit, vallen eveneens onder de bescherming. Zij kunnen niet verplaatst, verwijderd of bewerkt worden zonder toelating.

De Vlaamse regering en de betrokken gemeenten beschikken over de bevoegdheid om over te gaan tot onteigening wanneer een beschermd goed dreigt te vervallen, te worden beschadigd of te worden vernield.

Erfgoedlandschappen

Tot slot kan binnen een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan een erfgoedlandschap worden afgebakend.

Binnen de erfgoedlandschappen geldt voor iedereen een zorgplicht voor de erfgoedwaarden beschreven in het ruimtelijk uitvoeringsplan. De stedenbouwkundige voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen de algemene zorgplicht concretiseren. De overheid mag op haar beurt in principe geen werkzaamheden en handelingen ondernemen, noch toestemming of een vergunning verlenen voor activiteiten die een erfgoedlandschap geheel of gedeeltelijk kunnen vernietigen of die een betekenisvolle schade kan veroorzaken aan de erfgoedwaarden ervan.

Handhaving van de onroerend erfgoedregelgeving

De Vlaamse regering is belast met het handhavingsbeleid inzake onroerend erfgoed.

De overheid kan preventieve stakingsbevelen en dwangmaatregelen nemen om schade te voorkomen, te beperken of te herstellen. Aan de overtreder kan een last onder dwangsom worden opgelegd.

Overtredingen van de onroerend erfgoedregelgeving worden, afhankelijk van hun ernst en de potentiële schade, onderverdeeld in misdrijven en inbreuken.

Misdrijven worden strafrechtelijk vervolgd en bestraft met een gevangenisstraf en een geldboete. Voorbeelden van misdrijven zijn het slopen van een bouwkundig erfgoed, het uitvoeren van handelingen aan beschermde goederen zonder de vereiste toelating van het Agentschap of onroerenderfgoedgemeente en het niet-naleven van de bijzondere instandhoudingsvoorschriften uit een beschermingsbesluit. De minimumstraffen worden verhoogd als men binnen een termijn van 2 jaar na het definitief worden van het eerste veroordelend vonnis of arrest opnieuw een misdrijf inzake onroerend goed begaat. Naast de straf kan de rechter op vordering van de inspectie bijkomend het herstel of de vergoeding bevelen van de veroorzaakte schade.

Als het Openbaar Ministerie het misdrijf niet of niet tijdig vervolgt, vervalt de strafvordering. Het miskennen van een stakingsbevel kan als misdrijf wel nog bestuurlijk gesanctioneerd worden door een alternatieve administratieve geldboete.

Inbreuken vallen buiten het strafrecht en kunnen enkel bestuurlijk vervolgd worden met een administratieve geldboete. De inbreuken betreffen immers voornamelijk louter administratieve tekortkomingen die geen rechtstreekse schade aan erfgoedwaarden veroorzaken.

Financiering van de zorg voor onroerend erfgoed

De beschermingsvoorschriften van onroerend erfgoed brengen bepaalde, soms ingrijpende gebruiks- en eigendomsbeperkingen met zich mee. Desondanks wordt niet voorzien in een rechtstreeks compenserende schadevergoedingsregeling. Uitzonderlijk kan een rechter schadevergoeding toekennen aan een individu, dat hierdoor een buitensporige last wordt opgelegd die ten bate komt van het algemeen belang.

De Vlaamse overheid voorziet voor eigenaars en beheerders van onroerend erfgoed wel in verschillende financieringsinstrumenten en fiscale stimulansen.

Er worden erfgoedpremies toegekend voor beheersmaatregelen of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het behoud of de herwaardering van beschermd onroerend erfgoed, goederen in een overgangszone en goederen in een erfgoedlandschap.

De aanvrager van de premie moet aan de hand van facturen en betalingsbewijzen aantonen effectief te hebben bijgedragen in de kosten van de werken aan het erfgoed.

Het premiebedrag wordt in principe bepaald aan de hand van de werkelijke kosten blijkens de offerte, waarbij het premiepercentage verschilt naargelang het type erfgoed, de werkzaamheden en de eigenaar. Een aantal werkzaamheden komen ook op forfaitaire basis in aanmerking voor een erfgoedpremie.

Voor grote of langdurende beheers- of restauratiewerken met een uitvoeringstermijn van 3 tot 5 jaar en met een kostenraming van minstens 5 miljoen euro (exclusief btw) kan onder bepaalde voorwaarden een meerjarenpremieovereenkomst afgesloten worden.

Met het oog op het uitvoeren van werken aan beschermd onroerend erfgoed en gebouwen opgenomen in de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed kan ook een erfgoedlening aan een lage intrestvoet aangevraagd worden. De lening is evenwel niet bedoeld voor de aankoop van een onroerend goed.

Daarnaast voorzien ook heel wat gemeenten en provincies in financiële ondersteuning voor het behoud en beheer van erfgoed op hun grondgebied. Het is toegelaten om deze te combineren met de erfgoedpremie van de Vlaamse overheid, voor zover het totale subsidiebedrag niet hoger uitvalt dan de werkelijk gemaakte kosten voor de uitgevoerde werken.

Thibo Houf

Lees ook in Landbouw en Erfgoed

Meer artikelen bekijken