Knolcyperus: passende oplossing is topprioriteit
De studiedag over knolcyperus die afgelopen najaar plaatsvond in Peer werd afgesloten met een panelgesprek met vertegenwoordigers vanuit de landbouw, de industrie en het beleid. Er is duidelijk behoefte aan een efficiënt bestrijdingsmiddel of -techniek. Daarnaast is communicatie naar alle actoren een noodzaak.

Het panelgesprek werd geleid door moderator Peter Bruggen (Boerenbond), met als deelnemers Erwin Boonen (Tiense Suikerraffinaderij), Marc D'Haen (Agristo), Paul Claesen (Greenyard), Leander Hex (Boerenbond), Danny Van den Bossche (Agentschap Landbouw en Zeevisserij) en Jan Haveneers (Landbouwservice, loonwerkersverbond).
Moderator Peter Bruggen stelde bij opening van het panelgesprek dat knolcyperus geen makkelijk probleem is. “Daarom vinden we het belangrijk om dit gezamenlijk aan te pakken en wordt iedere actor die betrokken is in het verhaal uitgenodigd in het panelgesprek.”Hij opende het debat met de vraag aan de leden om zich voor te stellen en om uit te leggen wat zij vandaag al doen aan de problematiek van knolcyperus.
Contractuele verbintenis
Erwin Boonen gaf aan dat ze contractueel hebben opgenomen dat er geen bieten en cichorei geteeld kunnen worden in met knolcyperus besmette grond. “Het is de keuze van de landbouwer op welke grond hij welk gewas teelt. Is er toch knolcyperus vastgesteld, dan gaan we in overleg met hem deze plek isoleren en niet rooien. Is het perceel volledig besmet en is het niet mogelijk om te rooien, dan zoeken we andere oplossingen. Dit geeft geen 100% sluitende zekerheid, maar je kan het zo goed als mogelijk onder controle houden.”
Marc D’Haen gaf aan dat er bij hen (Agristo) tevens contractueel is opgenomen dat er geen aardappelen geteeld mogen worden op met knolcyperus besmette percelen. “We stellen vast dat dit helaas toch gebeurt. Dat is voor ons een moeilijke situatie om te beoordelen. Onze afvalgrond wordt immers buiten de landbouw afgezet. Knolcyperus gaat dus niet terug naar de landbouwpercelen.”
Vertrouwensrelatie en kennis delen
Paul Claessen, aankoop grondstoffen bij Green-yard, zei altijd in nauw contact met telers te staan en afspraken te maken. “Zit er toch knolcyperus in het perceel, dan gaan we kijken welke teelt nog verbouwd kan worden. Bij een serieuze besmetting zullen dat zeker geen wortelen of schorseneren zijn. Is het maar een ‘klein’ probleem bij bijvoorbeeld erwten of bonen die niet gerooid worden maar die bovengronds geoogst worden, dan proberen we samen met de teler een goed beeld te krijgen over de situatie om oplossingen uit te werken. Zo een relatie is altijd in volle vertrouwen.”
Danny Van den Bossche vindt het belangrijk om geïntegreerd te werken, en om echt samen te werken. Hij gaf aan dat er bij de overheid afdelingen zijn die data verzamelen om een breed beeld te krijgen. “Deze data worden geanalyseerd zonder persoonsgegevens. We proberen ook de stem van de landbouwer mee te krijgen, ook richting andere overheden.”
Daarnaast gaf hij aan te werken op kennisdeling.
“Als je al die data hebt, moet je er iets mee doen. Die worden onder andere gebruikt om de cijferwebsite uit te bouwen.”
De regelgeving die vandaag de dag geldt rond knolcyperus is volgens hem heel duidelijk. Voor Danny Van den Bossche is het vandaag de dag nog steeds een knelpunt dat er een ‘groep’ is die niet bereikbaar is om de knolcyperusproblematiek aan te pakken én dat er een groep is die aan de zijlijn blijft staan, die niet mee-stapt in het verhaal.
Hij gaf nog mee het belangrijk te vinden dat wortel-, knol- en bolgewassen kunnen blijven geteeld worden. “Daar zijn we groot in geworden in Vlaanderen. Die sectoren zijn hier geboren en getogen en moeten blijven in de toekomst.” Hij stelde nog dat het hard gaat met knolcyperus. “Je kan nu niet zeggen om binnen 10 jaar, als er dan mogelijk een oplossing is, om dan te kijken hoe we het gaan aanpakken. Essentieel voor de overheid is dat de bestrijding wordt opgestart en blijft doorgaan.”

Eerlijkheid gevraagd
Jan Haveneers stelde dat het belangrijk is om vanuit de loonwerkersorganisatie ook in te zetten op kennisdeling. “De problematiek is gekend, maar het plantje zelf herkennen is heel moeilijk. Vaak zien we dat de zaakvoerder van het loonbedrijf knolcyperus herkent, maar zijn personeel niet altijd.” Daarom halen ze dit onderwerp enkele keren per jaar aan op vergaderingen.
Haveneers gaf ook mee in veel discussies te zitten die gaan over het juiste moment om machines te reinigen. “Wie knolcyperus heeft, zou eerlijk hierover moeten zijn en dit kenbaar moeten maken aan zijn loonwerker. De volgende klant verwacht immers dat de loonwerker met zuivere machines aankomt.”
Leander Hex, akkerbouwconsulent Boerenbond, zei vaak informatie over knolcyperus mee te nemen in de ledencommunicatie en in de vorming aan hun leden. “Er wordt vanuit de landbouworganisatie stevig gewerkt aan sensibilisering en aan het bekendmaken van het probleem. De vraag is effectief of knolcyperus genoeg gekend is. We blijven met een groep veldbetreders zitten die de problematiek niet kennen.”
De akkerbouwconsulent wees nog op de financiële impact wanneer je veld besmet is met knolcyperus. “De meest rendabele teelten worden het hardst getroffen door de maatregelen.”
Hoe reageren bij besmetting?
Moderator Peter Bruggen legde vervolgens het panel de vraag voor hoe er gereageerd wordt als er toch knolcyperus wordt vastgesteld.
Erwin Boonen antwoordde dat eens het perceel gerooid is, je maar weinig kan ingrijpen en dat het moeilijk is om iets af te schermen. “Dan kan je enkel nog de vraag stellen, hoe we verder risico op versleping van het probleem kunnen indammen.” Hij gelooft heel hard in chemische oplossingen om knolcyperus te bestrijden, maar die mogelijkheden zijn er momenteel te weinig. De Tiense Suikerraffinaderij heeft al succesvol proeven gedaan met microgolftechniek om knolcyperus duurzaam te bestrijden. “Dit lukt heel goed, maar is duur en ingrijpend.” Daarom roept hij de overheid op om deze mogelijkheid mee te ondersteunen en te financieren.
“De oplossing voor het probleem van knolcyperus moet draaglijk zijn voor de landbouwer, of zal uiteindelijk geen oplossing zijn”, stelde Boonen. “Wij willen niet dat de landbouwer een teeltverbod krijgt, want uiteindelijk heeft dat ook een impact op de verwerkende industrie.”
Hij riep op om een oplossing of bijvoorbeeld een verwerkingsinstallatie uit te werken voor iedereen, want knolcyperus is niet enkel een probleem voor landbouwers. “Ook grondwerkers, beheerders van wegbermen, recreatiezone, onbeteelde gebieden... kampen hiermee. Met bijvoorbeeld een centraal geplaatste installatie die besmette grond verwerkt en terug bruikbaar maakt, is iedereen geholpen. Maar het liefst zie ik vandaag nog een middel verschijnen waarmee we knolcyperus op het veld succesvol kunnen bestrijden. Helaas zijn we nog niet aan het einde van het afschaffen van gewasbeschermingsmiddelen.”
Marc D'Haen gaf aan dat de sorteergrond van de aardappelen die Agristo verwerkt niet terug naar de landbouw gaat. “Deze wordt gestort in oude steen- of zandgroeves of gaat naar een grondenbank, maar wordt niet direct afgezet in de landbouw. In principe weet de afnemer dat die grond besmet kan zijn met knolcyperus.”
Paul Claesen verwees naar de intensieve teeltbegeleiding die ze bij Greenyard aanhouden. “Begeleiders komen van zaai tot oogst 4-5 keer op 3-4 maanden tijd op een perceel. Ze zien heel veel, meer dan een doorsnee landbouwer ziet. Bij vaststelling van knolcyperus wordt de teler gecontacteerd, de besmette plek afgebakend en niet gerooid. Dat is een duidelijke afspraak die we hebben met de teler en staat in contracten ingeschreven. Natuurlijk zie je niet alles op alle percelen. Daar zijn we ons van bewust, maar toch proberen we op een intensieve manier alles in kaart te brengen.”
Wat met seizoenspacht?
Moderator Bruggen vroeg zich ook af hoe er gereageerd wordt bij seizoenspacht (op grote afstand)?
Leander Hex repliceerde mat liever niet te willen kijken naar het feit of het seizoenspacht of gewone pacht is. “We moeten gewoon kijken naar de verant woordelijkheid van de landbouwer. Die start bij deverpachter, hij is uitbater van zijn grond. Die moet eerlijk communiceren naar de pachter. Wordt een teelt gezet waarin je niets van bestrijding kan doen, dan zit je met een vermeerdering van knolcyperus.”
Hij verwees ook naar de verpachter. “Die moet ook info inwinnen over de pachter. Is die betrouwbaar, heeft die een voorgeschiedenis met een besmetting? Want als verpachter wil je niet dat uw percelen besmet worden.”
“Seizoenspacht kan een mooi financieel rendement betekenen voor de verpachter, maar dat geldgewin valt niet goed te praten ten opzichte van de problematiek”, stelde Leander Hex duidelijk. “Het is een verhaal van gedeelde verantwoordelijkheid. Akkerbouwers wijzen naar veehouders en omgekeerd. Als iedereen naar iemand anders wijst, krijgen we niets gedaan. Het probleem zit bij iedereen. Iemand die er bewust mee omgaat, geraakt er niet per definitie van af, maar kan het onder controle houden. Wie nalatig is, voedt het probleem en dijkt het probleem niet in. Je moet er bewust mee omgaan. Vrij krijgen is een utopie, maar je ziet wel wie moeite doet.”
Deze bemerking kreeg bijval bij Jan Haveneers, die zei dat er meer communicatie nodig is tussen pachter en verpachter om zicht te krijgen op de besmetting van het perceel. “Wij botsen als loonwerker op het probleem of we een besmetting melden we of niet. Dat ligt gevoelig om geen tweestrijd te krijgen. We mogen niet naar elkaar wijzen, wel moeten we open en eerlijk zijn zonder het aan de grote klok te hangen.”
Haveneers ziet wel dat de communicatie de laatste jaren beter gaat en dat mensen openstaan om erover te praten. “De relatie met uw klant moet je goed houden, dat doe je niet door te klikken. Communicatie is voor alles goed en durf een kat, een kat noemen.”
Danny Van den Bossche repliceerde dat je als mens het toch ook meldt als je een huis in brand staat, dan voel je u toch geen verklikker. “Wel de situatie staat in brand.” Hij verwees ook naar de meldingsplicht die bestond tot 2016 en dat er toen eigenlijk weinig gemeld werd. “Wie meldde, zat met de gebakken peren, wie niet meldde, had niets voor. Daarom zijn we naar een bestrijdingsplicht gegaan, want de situatie moet onder controle gehouden worden.”

Wat is wenselijk in de toekomst?
De laatste vraag die de moderator aan de panelleden stelde, was welke nieuwe zaken er zouden moeten gebeuren of wat er wenselijk is in de toekomst.
Paul Claesen gaf aan dat het voor de afnemer duidelijk moet zijn waar de problemen zitten. “Iedereen moet weten wat er op hem afkomt als er een besmetting zit en hij die niet meldde. Onze visie is om bij een grote besmetting niet te rooien. Een kleine pleksgewijze besmetting kan je eventueel laten staan en niet rooien, de rest dan wel.”
Marc D’Haen herinnerde zich uit eerder gevoerd onderzoek dat zwarte braak een zeer goede oplossing is om knolcyperus te bestrijden. “Waarom nemen we deze mogelijkheid niet op als een ecoregeling, als we zo op één seizoen tijd knolcyperus nagenoeg kunnen bestrijden?”
Danny Van den Bossche repliceerde hierop vanuit de overheid dat we een voorgeschiedenis hebben van braak aanhouden of niet. “We willen de discussie aangaan over wat aangepast moet worden in de ecoregelingen. Dat is echter niet zo simpel in bestaand, lopend gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). We kunnen dit wel in het achterhoofd houden voor een toekomstig GLB.”
Erwin Boonen riep nog op om in te zetten op meerdere ‘deeloplossingen’. “Grond brengen en terughalen van een centrale installatie, die ze verwerkt, mogelijk met microgolftechnologie, is omslachtig en duur. Dat kan een oplossing bieden, maar de bestrijding moet starten bij het aanpakken van een beginnende besmetting in het veld.” Een opportuniteit ziet hij bijvoorbeeld in het pleksgewijs opdrijven van de dosering van een totaalherbicide, ook al staat dit vandaag de dag onder druk. Helaas is fyto een heel gevoelig dossier. Hij wees ook nog op de mogelijkheden voor een 120 dagenregeling, om bijvoorbeeld te gaan behandelen in zwarte braak. “Extra handvaten zijn hoe dan ook nodig om aan de slag te gaan.”
Leander Hex trad hem bij in het standpunt dat er veel beter moet ingezet kunnen worden om beginnende besmettingen aan te pakken. “Ga hier pragmatisch en correct mee om. Eventueel door zwarte braak of door met een rugsproeier pleksgewijs te behandelen.” Hij gaf nog aan dikwijls te horen waaien dat er in het buitenland een fantastisch product is om knolcyperus te bestrijden, maar hij hoort nooit over welke actieve stoffen het dan gaat. “Ik vrees dat dit een fabeltje is en dat de kip met het gouden ei niet bestaat.”
Topprioriteit
Als afsluitende vraag van het debat werd bij het panel nog gepolst naar welke topprioriteit zij zien in de toekomst voor de beheersing van knolcyperus. Samengevat klonk het antwoord bijna in koor dat er op afzienbare tijd toch een middel of techniek gevonden moet worden om knolcyperus in het veld te gaan bestrijden. Het feit dat het over een wereldwijd verspreide problematiek gaat, doet ons hopen dat er iets uit de bus komt.
Verder gaven de panelleden aan dat er echt ingezet moet worden op communicatie. Landbouwer, loonwerker, pachter, verpachter, afnemers moeten weten waar er knollen zijn en hoe ze te bestrijden. Dit brengt ons ook bij het aspect van samenwerking. Die moet er ketenbreed zijn en moet liever vandaag dan morgen starten.
We onthouden ook nog dat onderzoek naar bestrijdingsmethoden en middelen moet verdergezet worden.





