Hoe presteerden de suikerbietrassen in 2025?
Het voorbije jaar voerde het Bieteninstituut (KBIVB) rassenproeven uit met suikerbieten om het opbrengstpotentieel ervan na te gaan, maar ook om gedragingen en andere eigenschappen te beproeven. Op basis van dit onderzoekswerk kan de suikerbietenteler een rassenkeuze maken voor de uitzaai in 2026.

Een doordachte rassenkeuze is cruciaal om in te spelen op de specifieke biotische en abiotische uitdagingen van elk perceel, op de agronomische omstandigheden en de geplande oogstdatum. Bovendien bepaalt de rassenkeuze in grote mate de teeltpraktijken die tijdens het seizoen nodig zijn. Rastoleranties vormen een belangrijke pijler binnen de IPM-strategie en zijn essentieel om opbrengst en inkomen in de toekomst te verzekeren.
Omdat de prestaties van rassen sterk afhangen van externe factoren zoals het weer en de ziektedruk, is het belangrijk om niet op basis van slechts één jaar - of het nu een positieve of een negatieve ervaring was- conclusies te trekken. De gepubliceerde resultaten zijn gemiddelden van meerdere proeven, uitgevoerd in uiteenlopende agroklimatologische omstandigheden, verspreid over de volledige bietenstreek en over verschillende jaren. Dit garandeert robuuste en betrouwbare resultaten. De resultaten omvatten zowel opbrengstcijfers als beoordelingen van raskenmerken, zoals veldopkomst, schietergevoeligheid en bladgezondheid.

Dit artikel bundelt alle recente proefresultaten van de rassen die de voorbije jaren erkend en in de handel waren. Bevestigde rassen werden 3 jaar beproefd, nieuw erkende rassen 2 jaar, en rassen die zonder voorafgaand onderzoek in België op de markt kwamen, werden 1 jaar beproefd.
Proefomstandigheden van 2025
Na de 2 moeilijke teeltjaren 2023 en 2024, kende 2025 een veel gunstigere start van het teeltseizoen. Het warme, droge voorjaar maakte een zeer vroege en snelle zaai mogelijk. Daardoor konden de rassenproeven worden uitgezaaid binnen een zeer korte periode van 17 tot 27 maart. Dit sluit goed aan bij de praktijk; tegen eind maart was ongeveer 90% van alle percelen ingezaaid.
De veldopkomst was overwegend goed en vrij uniform tussen de rassen. Enkel in één proef zorgde een neerslagtekort na de zaai voor een heterogene opkomst. Door het warme weer bereikten de bieten al tussen eind april en begin mei het 4-6 bladstadium. De combinatie van aanhoudende warmte en neerslag begin en eind juni, ook al was die beperkt, bevorderde niet enkel een snelle bladgroei, maar ook de vlucht en ontwikkeling van bladluizen die vergelingsvirussen kunnen overdragen.

Om de rassenproeven zo goed mogelijk te beschermen, werden de velden wekelijks gemonitord. Indien nodig voerde de landbouwer, op advies van het KBIVB, gerichte behandelingen uit tegen bladluizen en bladziekten. Ook de stikstofbemesting werd op het perceel afgestemd op basis van de perceelshistoriek en de behoefte van de teelt.
Valse meeldauw (Peronospora farinosa f. sp. betae), de bodemgebonden pseudoschimmel die in 2024 opnieuw opdook, werd dit voorjaar door de droge en relatief warme condities slechts sporadisch waargenomen. De aantasting was te beperkt om duidelijke rasverschillen vast te stellen.
Cercospora opnieuw de dominante bladschimmelziekte
Ook in 2025 was cercospora de dominante bladschimmelziekte, al trad ze in mildere vorm op dan in 2024 (zie figuur 3). De eerste symptomen verschenen in de loop van juli, maar de ziekte ontwikkelde zich relatief traag en nam pas naar het einde van het seizoen merkbaar toe. Ondanks fungicidebehandelingen in de opbrengstproeven waren in enkele proeven toch duidelijke verschillen tussen rassen zichtbaar.. In de waarnemingspercelen die geen fungicidebescherming kregen, kwamen deze rasverschillen uiteraard nog sterker naar voren.
De beoordeling van de tolerantie of vatbaarheid voor cercospora gebeurt op basis van de gemiddelde bladaantasting doorheen het seizoen, van augustus tot aan de rooi. Er wordt dus niet enkel gekeken naar de gezondheidstoestand in oktober of november, maar naar de volledige evolutie vanaf de eerste symptomen. Hierbij wordt er geen rekening gehouden met eventuele bladhergroei op het einde van het seizoen.
In 2025 gebeurde deze evaluatie zowel in waarnemingspercelen, als in opbrengstproeven waar de ziekte, ondanks fungicidebehandelingen, in voldoende mate aanwezig was. Elk ras werd in 2025 in totaal 26 keer visueel beoordeeld op de aantasting door cercospora.

Afhankelijk van de geplande rooidatum kregen de opbrengstproeven in afgelopen jaar 2 tot 3 fungicidebehandelingen. Dit volstond meestal om cercospora goed onder controle te houden, waardoor de impact op de opbrengst en suikerrijkheid van de meest gevoelige rassen beperkt bleef, zelfs in proeven die pas tussen half oktober en half november gerooid werden. Anderzijds konden rassen met een hoge cercosporatolerantie minder profiteren van hun tolerantie in vergelijking met 2024.
De intensiteit van de cercospora-aantastingen kan sterk verschillen van jaar tot jaar. Een natuurlijke infectie hangt immers sterk af van externe factoren. Omdat het inzetten van tolerante rassen de basis vormt van een doeltreffende bestrijding van cercospora, werkt het KBIVB al enkele jaren aan een proefopzet om alle aanbevolen rassen te evalueren in proeven met een artificiële cercospora-inoculatie. Zo kan een voldoende sterke én uniforme aantasting over alle rassen gegarandeerd worden.

Deze proeven bevinden zich momenteel in de testfase en moeten eerst een goede correlatie aantonen met natuurlijke besmetting. Dit jaar werden daarom 2 verschillende inoculatietechnieken met elkaar vergeleken, om te bepalen welke methode het beste overeenkomt met een natuurlijke infectie. Daarnaast hoopt het KBIVB met deze proeven ook beter te kunnen meten hoe snel cercospora zich vanuit een inoculatiehaard binnen een ras verspreidt, een eigenschap die duidelijk rasgebonden lijkt.

In tegenstelling tot vorig jaar, dook roest in 2025 opnieuw op in de bietenpercelen. Vooral in de vroege herfst kon de aantasting sterk zijn. Elk ras kon dit jaar 10 keer worden beoordeeld op de aantasting door roest, zowel in enkele waarnemingspercelen als in opbrengstproeven (zie figuur 4). Witziekte werd slechts in één opbrengstproef vastgesteld, maar daar waren de verschillen tussen gevoelige en tolerante rassen wel duidelijk. Elk ras werd in die proef 4 keer beoordeeld. Na de beoordeling werd de ziekte goed bestreden met een fungicidebehandeling.
Uitzonderlijk hoge wortelopbrengsten
Het rooien van de proeven begon op 23 september en verliep tot 22 oktober onder goede omstandigheden. Vanaf 23 oktober vertraagde regen de werkzaamheden, en de laatste proef werd op 18 november onder moeilijke omstandigheden gerooid.
De vroege uitzaai en het gunstige seizoen resulteerden in uitzonderlijk hoge wortelopbrengsten en suikergehaltes: gemiddeld 120,9 ton/ha netto aan 19,1% suikerrijkheid in de klassieke proeven en 106,9 ton/ha netto aan 18,8% suikerrijkheid in de proeven besmet met nematoden.

Stabiliteit van de productiviteit
Zoals eerder vermeld, is het belangrijk om de rassenkeuze niet te baseren op een goede of minder goede ervaring in één enkel jaar, maar op meerjarige resultaten. Jaarresultaten bieden immers weinig garantie voor toekomstige prestaties, zeker wanneer de omstandigheden (zoals ziektedruk of klimaat) sterk verschillen van jaar tot jaar. Door het opbrengstpotentieel van rassen over meerdere seizoenen te analyseren en door rekening te houden met de stabiliteit van de opbrengst tussen de jaren, kan een rationele en betrouwbare keuze worden gemaakt (zie tabel 1 en 2).
De (in)stabiliteit van een ras kan voortkomen uit 2 bronnen. Enerzijds kan die voortkomen uit de genetische stabiliteit of variatie van het ras zelf. Bij erkende rassen zou dit in principe niet mogen voorkomen. De instabiliteit van een ras kan ook voortkomen uit landbouwkundige stabiliteit, namelijk de interactie tussen het ras en de jaaromstandigheden zoals klimaat en ziektedruk.
De landbouwkundige stabiliteit van een ras is afhankelijk van zijn raskenmerken. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de tolerantie voor bladziekten, in het bijzonder cercospora. Rassen die gevoeliger zijn aan cercospora vertonen in 2024 – een jaar met een zeer hoge ziektedruk – een negatieve afwijking van hun opbrengstpotentieel. Tolerante rassen scoren dat jaar net beter dan hun meerjarig gemiddelde. In 2025, met veel minder aantasting, is het beeld doorgaans omgekeerd.

Naast de opbrengstcijfers, benadrukt het KBIVB daarom al meerdere jaren ‘bladgezondheid’ als belangrijk criterium bij de rassenkeuze. Vooral de cercospora-tolerantie is daarbij relevant, omdat deze dus een directe invloed heeft op het productiviteitspotentieel van een ras. De bladziektetoleranties worden voor elk ras weergegeven als een objectief cijfer: het gemiddelde percentage bladaantasting door de ziekte gedurende het seizoen.
Aanbevolen rassen voor percelen besmet met rhizoctonia-wortelrot
Rhizoctonia-wortelrot wordt veroorzaakt door de bodemschimmel Rhizoctonia solani. De keuze voor een rhizoctoniatolerant ras begint met het inschatten van de risicofactoren op het perceel. Belangrijke risicofactoren zijn:
• Een (frequente) rotatie met waardplanten zoals maïs (vooral korrelmaïs) en raaigras. De inwerking van onverteerde gewasresten verhoogt het risico;
• Een verstoorde bodemstructuur door rooiingen onder natte omstandigheden in de voorbije 5 jaar;
• Eerder vastgesteld aantastingen door rhizoctonia-wortelrot.
Het gebruik van een tolerant ras kan het aantal rotte bieten sterk verminderen, maar sluit schade nooit volledig uit. Bovendien bestaat er tussen de tolerantie en het opbrengstpotentieel van deze rassen doorgaans een omgekeerde relatie, waardoor het belangrijk is om vooraf te bepalen welk tolerantieniveau het best past bij het risicoprofiel van het perceel.
Tolerante rassen bieden pas een doeltreffende bescherming wanneer ze worden gecombineerd met een aangepaste teelttechniek: een ruime rotatie, behoud van een goede bodemstructuur, een optimale pH en een beredeneerde bemesting blijven essentieel.
Het KBIVB evalueert jaarlijks de tolerantie van rhizoctoniatolerantie rassen in specifieke proeven op percelen met een gekende, natuurlijke besmetting.. Waarnemingen van plantuitval tijdens het groeiseizoen en wortelrot op de geoogste bieten geven een betrouwbaar beeld van het tolerantieniveau. Door de uitzonderlijk droge omstandigheden in 2025 kon rhizoctonia zich echter nauwelijks ontwikkelen, waardoor geen symptomen van bruin wortelrot zijn waargenomen op de proefpercelen.
Potentieel in velden zonder specifieke fytosanitaire problemen
Om het opbrengstpotentieel en andere raskenmerken correct te kunnen vergelijken, worden alle rassen beproefd in een zogenaamde klassiek situatie; dit betekent dat er geen specifieke fytosanitaire problemen aanwezig zijn, zoals nematoden of rhizoctonia (zie figuur 1). In zulke omstandigheden wordt de rassenkeuze minder bepaald door het type ras (klassiek/rhizomanietolerant, nematodentolerant of rhizoctoniatolerant) en meer door de specifieke eigenschappen die de uiteindelijke opbrengst beïnvloeden. Afhankelijk van de agronomische context van het perceel, spelen onder meer ziektetoleranties, schietergevoeligheid, snelheid van bodembedekking en veldopkomst een rol in de keuze voor een bepaald ras. Hou er wel rekening mee dat rassen met specifieke toleranties doorgaans een hogere zaadkost met zich meebrengen.
Proeven in een klassieke situatie kunnen soms percelen omvatten met een lichte aantasting met nematoden. In die gevallen presteren de klassieke rassen meestal nog steeds goed, maar sommige rassen kunnen toch een lichte opbrengstdaling vertonen, vooral wanneer bijkomende limiterende factoren, zoals neerslag- of magnesiumtekort, aanwezig zijn.

Percelen besmet met de bietencystenematode of met een niet gekende besmetting
In een perceel besmet met de bietencystenematode Heterodera schachtii is het kiezen van een nematodentolerant ras essentieel (zie figuur 2). Bij een besmettingsniveau van meer dan 150 eieren + larven per 100 g grond kunnen de opbrengstverliezen oplopen van enkele percenten tot wel 25%. Het gebruik van nematodentolerante rassen kan deze verliezen beperken. De meerwaarde van deze rassen neemt toe naarmate de aantasting groter is, zelfs wanneer de nematoden zich vooral in de diepere grondlagen (onder 30 cm) bevinden. Tegenwoordig bieden de meeste nematodentolerante rassen in een klassieke situatie een vergelijkbaar opbrengstpotentieel als rhizomanierassen, wat een duidelijke vooruitgang is ten opzichte van vorige generaties.
Nematodentolerante rassen verhinderen de ontwikkeling van nematoden die de wortel binnendringen, maar reduceren de populatie in de bodem niet. Nematoden kunnen zich tijdens de teelt nog steeds vermeerderen, maar in mindere mate dan bij klassieke rhizomanierassen. Sommige aanbevolen rassen combineren nematoden- en rhizoctonia-tolerantie.
De aanwezigheid van nematoden kan worden vastgesteld via een bodemanalyse, maar observaties tijdens de laatste bietenteelt zijn vaak nog nuttiger. Let op tekenen zoals verbleking van het gewas door verminderde magnesiumopname, verwelkingshaarden, (witte) cysten op de wortelharen en een lagere wortel- en suikeropbrengst dan verwacht.
De Smart Conviso-rassen
Het Conviso Smart-systeem voor onkruidbestrijding combineert de teelt van herbicidetolerante Conviso Smart-rassen met het gebruik van het ALS-herbicide Conviso One. Enkele Smart-rassen zijn opgenomen in de Belgische en Europese rassenlijst.
Aangezien het opbrengstpotentieel van Smart-rassen gemiddeld lager ligt dan dat van klassieke en nematodenrassen, is het aangewezen om deze technologie enkel in te zetten in specifieke, moeilijke onkruidbestrijdingssituaties. Dit geldt vooral bij de aanwezigheid van onkruidbieten of ‘wilde bieten’ of bij een zeer hoge onkruiddruk van melganzenvoet, kruisbloemigen en/of schermbloemigen die met het klassieke FAR-systeem onvoldoende te controleren zijn. Smart-rassen worden klassiek getest onder een klassiek onkruidbestrijdingsschema.
Toepassing in percelen met een gekende aanwezigheid van ALS-resistente onkruiden moet absoluut worden vermeden. Sinds 2024 wordt immers steeds vaker ALS-resistentie vastgesteld bij onder meer kamille, kruiskruid, klaproos, vogelmuur en verschillende grassen, zoals raaigras, duist en windhalm. Deze evolutie houdt waarschijnlijk verband met het frequente gebruik van ALS-herbiciden in meerdere gewassen binnen de teeltrotatie. Daarom is het cruciaal om Conviso One steeds te mengen met een olie en herbiciden met een ander werkingsmechanisme, zoals ‘Betanal’, ‘Tramat’ of met een bodemherbicide.
Vanaf 2025 gelden nieuwe gebruiksvoorwaarden voor Conviso One in suikerbieten. Het herbicide mag op 2 manieren toegepast worden:
• eenmaal een volleveldsbehandeling: 1 l/ha in één maal toe te passen tussen het kiemlob- en 2 bladstadium van de bieten;
• tweemaal een gelokaliseerde toepassing: telkens 0,5 l/ha, mits maximaal 60% van het perceel wordt behandeld via band- of strokenbespuiting, toe te passen tussen het kiemlob- en 8-bladstadium.
Voor een optimale werking moet de toepassing uiterlijk plaatsvinden wanneer melganzenvoet het 2 bladstadium bereikt.
Tot slot kan Conviso One fytotoxiciteit veroorzaken in de volgteelt, vooral bij niet-kerende grondbewerking. Raadpleeg daarom steeds de erkenningsakte voor meer informatie.





