Het bemestingsseizoen start
Ook al beleven we een vorstperiode, aan veldactiviteit mogen we dezer dagen zeker beginnen denken. De omstandigheden zijn geschikt om groenbemesters te verkleinen. Kaliumchloride (=chloorpotas) strooien is tevens een mogelijkheid.
Stikstof toedienen mag wettelijk niet op bevroren gronden. In dit opzicht kan men zich soms eens afvragen wanneer grond bevroren is.
Ook in de ons omliggende landen werd er reeds drijfmest toegediend op granen. Vroeger was het bijvoorbeeld in Duitsland een algemene manier van werken om drijfmest uit te rijden op granen bij een bevroren grond. Vandaag mag dit ook bij hen niet meer.
De druk van een volle mestopslag speelt ook een rol om zo vroeg mogelijk te gaan bemesten. Ook mestverwerkingen zitten nu traditioneel met volle effluentstockage die dringend gelost moeten worden om de continuïteit van hun biologisch proces te behouden.
Verder is de vorst zeker welkom om een groot deel van de achtergebleven aardappelknollen te gaan vernietigen.
De overvloedige hoeveelheid regen die er de laatste drie maanden viel, zorgde voor een zeer lage stikstofinhoud in de laag 0-30 cm. Deze laag is verantwoordelijk voor de start van de gewasgroei. We kregen vanaf 20 november vorig jaar tot 20 februari 2018 meer dan 300 l/m². Dit is zeer veel en ligt ongeveer een 80-90 l/m² hoger dan het vijftigjarig gemiddelde.
Diverse grondstalen komen op een gemiddelde van 7-8 eenheden nitraatstikstof in de laag 0-30 cm, wat dus ontoereikend is voor de start van de groei.
Uiteraard zal er bij stijgende temperatuur wel een mineralisatie gebeuren. Deze is afhankelijk van het koolstofpercentage (C %) en de juiste pH van deze laag, maar gezien de zeer lage N-inhoud moet deze de eerste weken niet al te hoog ingeschat worden.
Algemeen kent graan na bieten een zeer magere start. Hier zijn 100 eenheden stikstof in tarwe op zijn plaats. Na aardappelen en maïs kunnen 80-85 eenheden stikstof volstaan. Voor gerst zijn dit respectievelijk 80 en 65 eenheden.
Indien er gedacht wordt om later drijfmest toe te dienen is een kleinere minerale gift aan te raden. 40-55 eenheden stikstof in tarwe en naargelang de voorvrucht is het advies. In gerst kan 40 eenheden volstaan.
Hoewel voor granen traditioneel de ideale periode tussen 15-25 maart ligt, verschuift men deze door dit gegeven naar een zo vroeg mogelijk gift! Het advies is dus om zo snel als mogelijk en wettelijk kan stikstof te gaan toedienen.
Veel graan staat er bijzonder schraal bij. Het heeft alle kleuren van de regenboog, behalve de kleur die we wensen. Gerst staat eerder gelig en tarwe roodbruin tot zelfs paars.
Het gewas is door de grote ‘honger’ ook vatbaarder voor ziektes. Het spreekt voor zich dat op dergelijk gewas vloeibare stikstof niet aanbevolen is.
Zeker op deze ‘hongerige’ percelen en velden die laat ingezaaid werden, is een korrelvormige eerste stikstofgift aanbevolen. Ammoniaknitraat (27 % N) heeft ook het minst verlies in deze omstandigheden.
Ook drijfmest kan, maar uiteraard dient hier gelet te worden op structuurschade. Navelstreng- sleepslangensystemen zijn hier een optie. Deze verminderen structuurschade tot een minimum.
Let op bij vroeg gezaaide tarwe, die geen onkruidbehandeling kregen voor de winter. Door de bemesting zullen deze velden vlug dicht- groeien. Er zal dus snel een onkruidbehandeling dienen te gebeuren.
De tarwepercelen die wel een onkruidbehandeling kregen, staan er tot hiertoe proper bij. Hier zal een kleinere correctie volstaan.
Meer nog dan de datum beslist de temperatuur over de werking en efficiëntie van deze eerste bemesting. Bij te koude temperatuur van de plant en bodem zal er veel tragere opname en werking zijn en meer kans op verlies door vervluchtiging en uitspoeling.
De eerste stikstofgift moet de graanplant in staat stellen om zich optimaal tot derde knoop te ontwikkelen.
Weet dat de samenstelling van bv ammoniumnitraat (27% N) en vloeibare stikstof (30% N) anders is. Met 100 kg/ha ammonium (korrel) meststof geeft u dus 27 eenheden stikstof (E N) per ha. Met 100 l of 130 kg/ha vloeibare N geeft u 39 eenheden stikstof per ha.
Bij ammoniumnitraat is 50 % nitraat (direct opneembaar voor wortels, nadat de korrel opgelost is door vocht) en 50 % ammonium, die eerst een omzetting vraagt naar nitraat (nitrificatie) vooraleer die opneembaar wordt.
Nitrificatie kan dagen tot zelfs weken duren en hangt af van temperatuur en vocht.
Bij vloeibare N zit er 25 % ni
Na de hoofdteelt moet er uiterlijk op 31 juli een vanggewas gezaaid zijn.
Organische bemesting ligt in granen in alle gevallen op maximaal 170 E N per ha, indien er een nateelt volgt. Zonder nateelt ligt deze op maximaal 100 E N.
We gaan ervanuit dat na graan steeds een nateelt volgt. Dit komt, volgens de nieuwe stikstofforfait voor mestvarkens drijfmest (6,35 E/ton), overeen met 26,8 ton/ ha. Volgens de nieuwe zeugendrijfmest forfait (3,2 E/ton) is dit zelfs 53 ton, wat dus veel meer is dan vorige jaren.
Men moet echter ook met de maximaal toegelaten fosforgift rekening houden. Deze hangt af van de fosfor toestand/klasse per perceel. Voor percelen waar geen grondstalen genomen werden, blijven we in klasse IV, behalve percelen kleiner dan 30 are in focusgebied en kleinere dan 50 are in niet focus: deze blijven in klasse III.
Voor klasse IV betekent dit maximaal 55 E P2 O5/ha in granen. In de andere klassen bedraagt dit respectievelijk 95 E P2O5 voor klasse I , 75 E voor klasse II en 70 E voor klasse III.