Veel proeven en projecten in de pijplijn



Tijdens de rondleiding kwamen dan ook veel experten praten. In de hitte konden we luisteren naar de beheersing van Rhizoctonia solani in suikerbieten, onkruidbestrijding in maïs, alternatieve winterrassen in grassen, het vermijden van mycotoxines in maïs,… Maar ook rassenproeven in wintertarwe en triticale kwamen aan bod.
Vorig jaar kon met het project Feedbeet al aangetoond worden dat voederbieten zijn plaats in de rotatie en in de veehouderij waard is. Toen wou men de problemen rond bewaring aanpakken. Dit jaar werd stilgestaan bij een driejaarlijks project voor de aanpak voor de beheersing van Rhizoctonia solani, dat de Hogeschool Gent financiert. Symptomen zijn dat de plant bij opkomst al kan beginnen wegkwijnen, maar vooral op het einde van het seizoen worden de symptomen duidelijk met rotte plekken op de buitenkant van de bieten. “Dat was mede de oorzaak van de daling van areaal begin 2000”, verklaart Joos Latré. Toen waren er ook nog geen resistente variëteiten. Eén van de eerste resistente variëteiten was Rialto van Limagrain en toen na de introductie steeg het areaal opnieuw. “Maar als voederbieten geïntroduceerd worden op landbouwbedrijven waar veel gras en maïs is, moet men dat bedachtzaam doen. Anders krijg je veel last van rotte bieten.” En daarom moet worden onderzocht wat Rhizoctonia doet verminderen.
In het project gaat men daarom eerst bekijken welke varianten er zijn van de ziekten. Daarna test het labo verschillende groenbedekkers op een reductie van Rhizoctonia. Op de proefhoeve Bottelare ligt ook een veldproef aan met het ras Ribondo, dat gevoelig is voor Rhizoctonia, en Brunium, dat tot de betere tolerante rassen behoort. Bij beide rassen werden drie zaken getest: het inwerken van de maïsstoppel, het inwerken van stro en het inwerken van de maïsstoppel en stro. De bieten zullen erna geoogst worden, waarna er groenbedekkers worden geplant, die uiteindelijk ook worden ingewerkt. Er werd een bemesting gedaan, maar ook een herbicide na-opkomst behandeling volgens het FAR systeem. “Binnen drie jaar zal men dus weten wat te doen om de schimmel onder controle te krijgen”, besluit Joos.
Maïs
Ten slotte werd een onderzoek toegelicht over de aanwezigheid van mycotoxines. Verschillende factoren zouden bijdragen aan de ontwikkeling van mycotoxines, zoals een latere geoogste datum en regen in augustus. Een factor die een invloed had op het voorkomen van deoxynivalenol is het bodemtype: vooral in de zandleem- en leemstreek situeerden zich de zwaar gecontamineerde velden. Biofumigatie (onderwerken van kruisbloemigen) kan de overleving van bodemgebonden pathogenen zoals Fusarium spp. terugdringen en kan op die manier mogelijks problemen met mycotoxinen verminderen. Of de gewasrotatie hiertoe kan bijdragen is nog niet geweten. Men is twee jaar ver in de vijf jaar durende proef, en er zijn nog geen significante resultaten te vermelden.
Vezelhennep
In een project van de Hogeschool Gent wordt hennep geteeld voor de stengel. De lange vezels van die stengels worden gebruikt als grondstof voor textiel, de korte vezels worden onder andere aangewend in isolatie. Ook de houtachtige delen in de stengel, de scheven genoemd, kunnen worden gevaloriseerd voor stalbedding met hoog absorberend vermogen. Het zaad kan dienen in voeding en voeder, en de bloemen voor farmaceutische doeleinden. In het project, dat ‘eigen kweek’ wordt genoemd, onderzoekt men onder andere hoe de vezelkwaliteit van hennep door de juiste teelttechniek gestuurd kan worden voor het gebruik in hoogwaardige textieltoepassingen. In Europa werd hennep voor de vezel tot in het begin van de 20ste eeuw veel gebruikt in papier, zeilen, touwen,… Import van goedkoop katoen, de opkomst van synthetische vezels en de arbeidsintensieve verwerking zorgden ervoor dat hennep minder populair werd. Toch is er nu vernieuwde interesse. In 2017 stond er 42.000 ha hennep in Europa. De koploper hierin is Frankrijk, die het voor het zaad en de korte vezels doet voor de papierindustrie. België hinkt wat achterop met 500 ha, waarvan 400 ha in Wallonië.
Er wordt gezaaid in mei, en geoogst naargelang de vroegrijpheid van het gewas. Dat gebeurt in juli of augustus. Wanneer de hennep in bloei staat geeft dat de beste vezelkwaliteit. Na de oogst wordt de hennep in het veld gelegd om te roten (pectineafbraak door micro-organismen), daarna wordt het binnengehaald en gezwingeld en worden de lange en korte vezels eruit gehaald, alsook de scheven. “We zijn op zoek naar een goede kwaliteit van de vezels, die bruikbaar zijn voor de spinnerij en de weverij”, legt coördinator van het project Veronique Troch uit.
Er ligt een rassenproef aan met zeven rassen. “De 100 ha in Vlaanderen zijn allemaal uitgezaaid met het ras USO 31. Dat is een zeer vroegrijp ras. Het werd vorig jaar geoogst begin juli op 1,5 m hoog.” Het meest late ras in de proef vorig jaar werd geoogst eind augustus, met een gemiddelde lengte van 2,8 m: Carmagnola Selezionata. De andere rassen die nu aan liggen zijn: Dacia Secuieni, Bialobrzeskie, Futura 75, Santhica 27 en Santhica 70. “Uit de proeven van vorig jaar zagen we dat, hoewel USO 31 heel kort was, het toch de hoogste vezelgehalte had, maar wel de laagste droge stofopbrengst.” De vezelopbrengst is het product van de droge stofopbrengst en het vezelgehalte. Die was het hoogste bij het Poolse ras Bialobrzeskie: 4,77 ton per ha ruwe vezel.
Dit jaar wordt ook hennep als nateelt getest, met de zaai in eind juli en het roten op de stam zelf, en oogsten in maart. Er wordt dan gekeken naar het vezelgehalte en –kwaliteit. Verder testen we ook andere manieren van roten omdat dit proces invloed heeft op de kwaliteit.
Oergranen
In een multidisciplinair onderzoeksproject wordt bekeken welke kansen pseudogranen en oergranen hebben binnen de Vlaamse landbouw. “Er wordt gekeken naar de teeltechniek, maar ook naar de nutritionele waarde, en de verwerking”, aldus Sarah Linssen. Verder onderzoekt men de bereidheid van de consument om meer te betalen voor producten met deze granen. Oergranen zijn bijvoorbeeld emmertarwe, eenkoorn en khorasan. De pseudogranen die binnen het onderzoek geteeld worden zijn boekweit en quinoa, die glutenvrij zijn.
In Bottelare ligt een rassenproef aan voor alternatieve zomergranen: vier emmertarwes, drie eenkoorns, één khorasan en één referentie Tybalt. Er wordt vergeleken wat het verschil is tussen een high input (110 kg N/ha) ten opzichte van een low input bemesting (80 kg N/ha). Men observeert de opkomst, ziekten, legering, lengte,… Omdat het project in de eindfase zit, weet men al meer. Zo blijkt dat de oergranen emmertarwe en eenkoorn minder ziektegevoelig zijn, terwijl bij khorasan wel wat witziekte te zien was. Men merkte ook dat de eenkoorn een trage ontwikkeling kent. Emmer groeit iets sneller dan eenkoorn, maar wel nog trager dan de gewone tarwe. De khorasan heeft een snellere ontwikkeling, tot 60 cm boven de tarwe. Het heeft dan ook last van legering. Er zijn nog geen erkenningen voor herbicide of insecticide voor oergranen en pseudogranen binnen de EU, dus daarvoor moet men machtigingen aanvragen.
Triticale
Naast de traditionele teelt van triticale voor het graan, werd de mogelijkheid van GPS onderzocht. Hierbij werden kwaliteit en opbrengst in het oog gehouden. Vorig jaar werden 36 genotypes op vijf tijdstippen geoogst: midden en laat melkrijp, vroeg, midden en laat deegrijp. Uit de veldproef bleek dat voor de beste opbrengst in combinatie met kwaliteit het beste geoogst wordt in het midden deegrijp stadium. In dit stadium kun je nog op de korrel nijpen, maar komt er geen vocht meer uit. En als de indruk van de duimnagel erin blijft staan, maar er terug uitgaat, is het goed om te oogsten.
Graaninsecten
Ten slotte stond Elias Van De Vijver even stil bij bij de beheersing van bladluizen en graanhaantjes in de graanteelt. De laatste jaren neemt de plaagdruk toe, wat een gevolg kan zijn van het wijzigende klimaat. Toch moet de middeleninzet economisch en ecologisch verantwoord blijven. Daarom wordt gewerkt aan een adviessysteem waarbij rekening gehouden wordt met verschillende parameters zoals: voorkomende soorten, klimaat, ras, voorvrucht, regio,... Voor graanhaantje komt men in een eindfase van het project. Voor bladluizen gaat een 4-jarig Vlaio-project van start.
Bladluizen zorgen niet enkel voor een directe opbrengstderving, maar kunnen ook virussen, waaronder het gerstvergelingsvirus, overdragen in granen. Vooral late vluchten vanop korrelmaïs naar pas ingezaaide graanpercelen in het najaar lijken de laatste jaren voor problemen te zorgen. Om een beeld te krijgen van de ziekte in Vlaanderen zullen 40 percelen met wintergranen opgevolgd worden in het kader van een vierjarig project. Op basis hiervan kan een adviesmodel opgesteld worden om het virus te voorkomen door een geïntegreerde aanpak. Op de proefhoeve Bottelare worden dan ook proeven aangelegd omtrent teelttechniek, rassen, en met aandacht voor insecticideresistentie.