Startpagina Akkerbouw

Naar 50% minder broeikasgassen tegen 2050

Het jaar 2018 wordt vanwege de droogte wel eens vergeleken met het jaar 1976. Maar de laatste jaren blijkt het weer wel alle extremen gezien te hebben. Voor wie erin gelooft, zijn het duidelijke tekenen van de klimaatopwarming. Hoewel de landbouw deels de oorzaak zou zijn, draagt het ook de gevolgen ervan. Aan de ene kant moeten we onze weerbaarder maken tegen weersextremen, aan de andere kant moet gewerkt worden aan CO2-reductie.

Leestijd : 9 min

Het broeikaseffect wordt deels toegeschreven aan menselijke activiteiten, maar eigenlijk is het ook een natuurlijk fenomeen. Broeikasgassen zorgen als het ware voor een ‘isolerend deken’ om de aarde die ervoor zorgt dat leven op aarde mogelijk is en we dus geen onmogelijke temperaturen ervaren. Menselijke activiteiten kunnen door het uitstoten van broeikasgassen het systeem uit evenwicht brengen en het broeikaseffect versterken. En dat geldt ook voor landbouwactiviteiten.

Broeikassen in de landbouw

Eén van die menselijke activiteiten is de landbouw. Op verschillende manieren worden op boerderijniveau wel broeikasgassen onze lucht in gepompt, door het gebruik van landbouwmachines, als door het houden van vee, als door akkerbouw. Voorzitter van het Expertisecentrum Landbouw en Klimaat (ELK) Sam De Campeneere: “58 % van de broeikasgassen is methaan (CH4) en komt van pensfermentatie en mestopslag. 31 % is lachgas (N2O), dat afkomstig is van bodememissies.” Slechts 11 % van de broeikasgassen is koolstofdioxide (CO2), dat komt van glastuinbouw. “Niet elk gas draagt evenveel bij aan de klimaatopwarming. Die hangt af van onder andere de verblijfsduur en het absorptiepotentieel, met andere woorden hoeveel energie een molecule kan absorberen.” Zo kon hij vertellen dat methaan 12 jaar in de atmosfeer kan zitten en CO2 100 tot 200 jaar. Methaan capteert wel veel meer energie dan CO2. Uiteindelijk blijkt dat methaan en lachgas toch een groter opwarmingspotentieel hebben dan CO2.

“Er staan ons dus nog uitdagingen te wachten. We verwachten dat het groeiseizoen vroeger zal starten en langer zal duren, en dat de kans op exotische ziekten en plagen groter wordt. Ook krijgen we toenemende droogte en een stijgende vraag naar irrigatie. Extreme weersgebeurtenissen moeten ons doen nadenken over het aanpassen van het landschap.”

In 2012 stond de landbouw in voor 10,3 % van de broeikasgassen. Uit cijfers uit het Vlaams Mitigatierapport van 2013 bleek dat voor Vlaanderen slechts om 8,15 % te gaan. De EU tracht voor de landbouw de broeikasgassen met 42 tot 49 % te reduceren tegen 2050 ten opzichte van 1990. In 2013 bedroeg die afname al 26 % volgens het Mira T rapport. Die verlaging was te danken aan de vermindering van 32 % in het energiegebruik in serres en stallen, maar ook aan de reductie van de veestapel. Maar het moet dus beter om de doelstelling te halen. We halen enkele maatregelen aan die de akkerbouwer en veehouder kunnen toepassen.

Koolstofopslag

Landbouw kan zelfs de oplossing bieden om koolstof te capteren, bijvoorbeeld door op te slaan in de bodem. Er kan ook worden gewerkt aan het sluiten van de koolstofkringlopen. Tommy D’Hose vertelt over een Franse studie die zich richtte op de toplaag van 30 cm. Bij de vergelijking van koolstofopslag bij wijnranken, akkers, graslanden en bos, kon men concluderen dat de meeste opslag in grasland zat, en dat dit vergelijkbaar was met die van bij bos.

“En dat wordt niet alleen in die ene Franse studie bevestigd, maar in meerdere Belgische en Franse studies”, klinkt het. Het omzetten van akkerland naar grasland zorgt dan ook voor meer opslag van koolstof in de bodem. Rond de 0,5 en 1 ton koolstof kan zo per hectare per jaar worden opgebouwd. “Het behoud van het areaal blijvend grasland kan de meeste koolstofopslag bewerkstelligen”, klinkt het. In de omgekeerde richting, waarbij grasland naar akkerland wordt omgezet, is er dan weer sprake van verlies van koolstof. Jammere is dat de koolstofafbraak sneller gaat dan de opbouw, tussen de 1 en 2 ton koolstof per hectare per jaar.

Het graslandbeheer heeft een invloed op de koolstofopslag in de bodem. En dan met name de teeltsystemen, de rotatie van gewassen, bemesting, bewerking en de aanwezigheid van een perceelsrand. Organische bemesting kan het koolstofgehalte in de bodem doen toenemen. Uit verschillende Vlaamse en Europese studies over organische bemesting blijkt dat zowel het gebruik van compost als stalmest een positief effect hebben op de koolstofopbouw, met een stijging respectievelijk 0,26 en 0,2 ton koolstof per hectare per jaar. Inzetten op boerderijcompost klinkt bij D’Hose als een goed idee.

“De verschillende reststromen kunnen samengebracht worden om een stabiele compost te maken. Dit kan helpen om de kringlopen te sluiten. De akkerbouwer zou hierbij ook kunnen samenwerken met boomkwekers, natuurbeheerders,...” Zo zag Viaene in haar doctoraat dat er elk jaar 100 kiloton houtsnippers beschikbaar zijn, maar niet efficiënt worden ingezet. “Als je die zou kunnen omzetten naar boerderijcompost en toepassen op landbouwpercelen, dan zou men heel wat CO2 kunnen vastleggen.”

Verder kan men zich toespitsen op groenbedekkers. “Maar de koolstofopslag is zeer sterk afhankelijk van het type en de ontwikkeling van de groenbedekker.” Er zijn echter nog weinig concrete cijfers voor Vlaanderen, maar men schat op basis van literatuur dat de koolstofopbouw per hectare per jaar 0,15 tot 0,50 ton bedraagt.

“Een areaalsvergroting van 30 % in groenbedekkers zou haalbaar moeten zijn voor Vlaanderen”, besluit D’Hose. Agroforestry is ook een optie. Afhankelijk van de boomdichtheid en -soort en bodembeheer kan een hoeveelheid koolstof worden opgeslagen. Uit studies van Paul Pardon bleek dat bij een bomenrij naast een perceel in een perceel 0,21 ton koolstof per hectare per jaar kan bijkomen. “Momenteel is er ongeveer 110 hectare agroforestry aanwezig in Vlaanderen, en voorlopig komt er zo’n 30 hectare per jaar bij.” In het algemeen blijkt de koolstofopslag bij groenbedekkers en agroforestry echter wel een stuk minder te zijn in vergelijking met het behoud van blijvend grasland.

Besparen in CO2 door lokaal eiwit

“De roep om lokaal eiwit wordt steeds luider om duurzamer te zijn”, gaat D’Hose verder. Aan het Ilvo wordt daarom gekeken naar gras-klaver, die aan N-fixatie doen waardoor bespaard kan worden op N-kunstmest. In een veldproef van 2014-2017 berekende men een besparing van 80 tot 100 kg N per hectare per jaar ten opzichte van gras, wat overeenkomt met 0,04 % van de broeikasgasuitstoot van de landbouw. Ook luzerne fixeert stikstof. “En hier heb je ook het voordeel van een diepe penwortel, en luzerne dus resistenter is in periodes van droogte.” Verder doet het Ilvo onderzoek naar soja en quinoa, zodat uiteindelijk de import vermindert.

Klimaatbewust vee houden

Ook vee houden kan klimaatbewuster. Micro-organismen in de pensmaag breken voeder af en kunnen zorgen voor de uitstoot tot wel 650 g methaan per dag, vooral via oprispingen en ademhaling. Methaan wordt, tegenovergesteld van wat velen denken, slechts beperkt uitgestoten via winden. 90 % van het methaan wordt gevormd in de pensmaag en 10 % in de dikke darm. Om de methaanuitstoot te verminderen kan men zich toespitsen op de pensflora en de pensfermentatie, en dit door het rantsoen aan te passen of het gebruik van voederadditieven. Dat vertelt Dorien Van Wesemael, onderzoeker veehouderij aan het Ilvo.

In dit kader startte het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) project SMART Melken, wat kort staat voor Stikstof en Methaan Aanpakken voor een Rundvee Toekomst, dat eindigt november 2018. In dit project gebruikten onderzoekers gasuitwisselingskamers (GUK) om rond de koe het methaan- en CO2-gehalte te meten, maar weegt men ook de urine en de feces. Met de GreenFeed-voederboxen is het mogelijk die gassen te meten in de stal, wat een beter beeld geeft van de praktijkomstandigheden.

Op die manier kan men per kg melk de hoeveelheid methaan meten. Bij het testen van een voederadditief vond men een 9 % lagere methaanemissies in de GUK’s, maar dat werd ook bevestigd in de praktijk. Daarnaast merkte men in de GUK-proef dat als men het sojaschroot in het rantsoen vervangt door bierdraf en koolzaadschroot, de methaanemissies 20 % lager lag en zelfs de melkproductie steeg. In de praktijk bedroeg die reductie 14 %. Ook de koolstofvoetafdruk van het voeder verkleinde. Het sojaverbruik verlagen in het rantsoen gaf dus duidelijke effecten.

Maar ook bij varkens, vlees- en legkippen zit soja in het voeder en dat beïnvloedt de koolstofvoetafdruk. ILVO doet daarom nog onderzoek naar hoe het sojaverbruik te verlagen. Dat zou onder andere kunnen door het gebruik van ingekuilde eiwitgewassen voor leghennen, het gebruik van aminozuren in plaats van eiwitvoeders bij varkens en rundvee of bestendig sojaschroot bij rundvee te gebruiken.

Gewassen aanpassen aan droogte

Een landbouwer zal moeten omgaan met een toenemende droogte. ILVO-onderzoeker Tom De Swaef focust daarom terecht op het landbouwgewas, dat ook dit jaar enorm afziet. En de landbouwer dus ook. “De laatste 10 jaar hebben we al verschillende keren uitzonderlijke droogtes gekend”, vertelt hij. De ene droogte is de andere niet, stelt hij. “Het hangt ervan af wanneer de droogte optreedt en hoelang ze aanhoudt in een bepaald gewas.” Zo zou in een jaar zonder droogteperiode, zoals 2014, het Engels raaigras ‘Roy’ na vijf maaibeurten 18,1 ton droge stof per hectare opleveren, wat een hoge opbrengst is. Met de droge nazomer en herfst in 2016, was dat voor dat jaar al 13 % minder. De droge lente in 2007 zorgde dan weer voor een daling van 21 %. In 2017 kreeg de landbouwer door de droge lente en vroege zomer 33 % minder opbrengst.

In de groente-, fruit- en aardappelteelt kan men heil zien in irrigatie, “en het liefst van al in het kader van precisielandbouw.” Soms is het economisch en ecologisch onverantwoord irrigatie toe te passen, waardoor men bij akkerbouwteelten denkt men aan alternatieve gewassen, en dus nieuwe soorten, en aangepaste rassen door veredeling.

Als het over alternatieve teelten gaat denkt men aan het kruisen van soorten. Zo hebben Engels en Italiaans raaigras, allebei Lolium soorten, het voordeel een goede verteerbaarheid te hebben en smakelijk te zijn, maar wel gevoelig te zijn aan droogte. Rietzwenkgras, een Festuca soort, kent dan weer een matige verteerbaarheid en smakelijkheid, maar is wel droogtetoleranter door het dieper wortelstelsel. De Swaef: “Onderzoekers proberen het beste van de twee werelden te combineren door Lolium typen te kruisen met festuca’s, waardoor men Festulolium creëert. Men wil een plant die hoog scoort op droogtetolerantie, smakelijkheid en verteerbaarheid”, aldus de onderzoeker.

Bij vlinderbloemigen werd ook de opbrengst van verschillende soorten vergeleken in 2017. “De traditionele soorten, zoals rode en witte klaver, doen het goed, wat onder andere komt omdat ze verder staan in de veredeling. Maar ook luzerne creëerde een hoge opbrengst, van 22,4 ton droge stof per hectare onder proefveldomstandigheden.” Verder werden ook snijmaïs en Sorghum met elkaar vergeleken, en hierbij vond men dat Sorghum een vrij hoog potentieel had. “Het had een opbrengst van 15 tot 20 ton per hectare, wat vergelijkbaar is als die van snijmaïs. En wat ook van belang is: sorghum heeft 25 % minder water nodig.”

Veredeling wordt dus aanzien als een oplossing. Engels raaigras zou ‘verbeterd’ kunnen worden door een verhoogde droogtetolerantie. In het warme 2017 was het bijvoorbeeld mogelijk om tijdens de droogteperiode droogtetolerante selecties te maken. “Per jaar bedraagt de opbrengststijging in grassen door veredeling 0,3 %”, gaat Tom verder. “Dat is niet spectaculair. Daarom wordt wereldwijd, ook op het Ilvo, onderzoek verricht op het versnellen en gerichter werken in veredeling.”

Via een aantal Europese consortia wil men aan het Ilvo de genetische basis van droogtetolerantie beter begrijpen. Zo zal in het Europese EUCLEG project droogte-experimenten gedaan worden onder de droogtekappen op soja en rode klaver. “Zo willen we de droogtetolerantie van bepaalde planten associëren aan genetische karakteristieken.” In een tweede Europees project, het GrassLandscape project, wordt dan weer gekeken naar de oorsprong van een bepaalde populatie. “Als de populatie komt uit een droger gebied, dan wordt verwacht daar een groter aandeel te hebben van genen voor droogtetolerantie. Op die manier proberen we de locatie van waar ze komen te linken aan genetische karakteristieken.”

Klimaatscan

Klimaatbewust boeren kan dus door enerzijds de broeikasgasemissies te verminderen en anderzijds zoveel mogelijk koolstof op te slaan. En daar worden dus instrumenten voor ontwikkeld. Een ervan is het klimaattraject, waarvan het idee ontstaan is bij het innovatiesteunpunt. Hierbij wordt bij de landbouwer een ‘scan’ uitgevoerd door een consulent om te zien waar er verbeterpunten zijn in het bedrijf. De landbouwers worden dan begeleid in een klimaatkoers, en uiteindelijk moeten de maatregelen worden geïmplementeerd. “Niet alleen wordt gekeken naar de klimaatswinst, maar ook het economisch plaatje voor de landbouwer achten we belangrijk”, vertelt Veerle Van Linden.

Verder wil men ook meer kennis opbouwen over bodemorganische stof en het effect van verschillende landbouwmaatregelen hierop. Zo wil men er uiteindelijk voor zorgen dat de koolstofopbouw op bedrijfsniveau wordt gestimuleerd. Niet alleen de technische haalbaarheid, maar ook de financiële haalbaarheid van de maatregelen worden meegenomen. Men wil dan ook bekijken welke vergoedingen hierover eventueel zouden kunnen staan. De landbouwer mag er zeker niet onder lijden.

MV

Lees ook in Akkerbouw

Gouverneur en Antwerpse deputatie ontvangen eerste witte asperges uit volle grond

Groenten Op donderdag 25 april waren de grootmeesters van ‘het Grafelijk Genootschap van de Klein-Brabantse Asperges’ te gast in het provinciehuis. Ze brachten de eerste witte, Vlaamse asperges uit volle grond mee. Dat doen ze zo goed als elk jaar sinds 1993. Provinciegouverneur Cathy Berx (cd&v) is ridder in het Grafelijk Genootschap. Zij kreeg samen met de Antwerpse deputatie de eer om de eerste asperges te ontvangen.
Meer artikelen bekijken