Het rassenonderzoek werd gerealiseerd door:
- de Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Beleidscoördinatie en Omgeving, Team voorlichting in samenwerking met Inagro vzw, afdeling akkerbouw, Rumbeke-Beitem
(proefplaats: Huldenberg, provincie Vlaams-Brabant)
- Inagro vzw, afdeling Akkerbouw, Rumbeke-Beitem
(proefplaats: Zuienkerke in de kustpolder en Zwevegem–Sint-Denijs, provincie West-Vlaanderen)
Een overzicht van de rassen in proef is weergegeven in Tabel 1.
Het rassenonderzoek vond plaats onder praktijkomstandigheden. Er werd een standaard zaaizaadbehandeling toegepast.
Korrelopbrengst
Bij de rassenkeuze zijn, voor wat de korrelopbrengst betreft, volgende criteria belangrijk:
- de regelmatigheid van het ras over de diverse proefplaatsen binnen hetzelfde jaar
- en de regelmatigheid van het ras over de jaren.
Bij de rassenkeuze is het immers niet aangewezen zich enkel te laten leiden door de opbrengstcijfers van één jaar. Om het opbrengstvermogen van een ras optimaal te evalueren is het noodzakelijk resultaten over meerdere proefjaren (bij voorkeur minstens drie proefjaren) te beschouwen. De opbrengstcijfers van één jaar zijn immers eigen aan de groei- en klimaatsomstandigheden van het betreffende jaar.
Gesteld kan worden dat het meerjarig gemiddelde van een ras des te betrouwbaarder is, naarmate de korrelopbrengst van het ras over de jaren stabieler is.
Bij de rassen waar slechts één jaar resultaten beschikbaar zijn, is de nodige omzichtigheid geboden bij de beoordeling.
Daarnaast dient er bij de rassenkeuze ook rekening gehouden te worden met onder andere legergevoeligheid, ziektegevoeligheid of andere eigenschappen.
Tevens is het belangrijk om, in functie van het uit te zaaien areaal spelt, meerdere rassen te kiezen om aldus aan risicospreiding te doen. Resultaten uit het verleden leren trouwens dat het opbrengstpotentieel van rassen wisselend kan zijn in functie van het perceel en het jaar; soms zijn zowel de perceelverschillen als de jaarverschillen zelfs zeer groot.
In tabellen 2 en 3 is de korrelopbrengst per ras weergegeven in relatieve cijfers (procenten) ten aanzien van het gemiddeld resultaat van de getuigerassen.
Andere waarnemingen
Het vochtgehalte bij oogst bedroeg gemiddeld 13 %. Convoitise had het hoogste vochtgehalte bij oogst, namelijk 13,4 % gevolgd door Serenite (13 %), Cosmos (12,9 %) en Zollernspelz (12,7 %).
Het vroegst in aar was Zollernspelz gevolgd door Cosmos, Convoitise en Serenite.
De strolengte na toepassen van groeiregulatoren bedroeg gemiddeld 117,3 cm. Het langst was Convoitise met 122,2 cm en Serenite (119,4 cm). Zollernspelz (116,7) cm en Cosmos (111,1 cm) waren dan weer de kortere.
Als het op de legergevoeligheid van de rassen na het toepassen van groeiregulatoren aankomt, bleek dat Convoitise het meest gevoelig is aan legeren. Serenite en Zollernspelz zijn nagenoeg vrij van legeren. Cosmos laat een beperkte legergevoeligheid zien.
Tot slot werd de gevoeligheid aan bladziekten nagegaan. Het minst gevoelig aan gele roest bleken de rassen Convoitise en Zollernspelz te zijn. Het meest gevoelig uitten zich de rassen Cosmos en Zurcher Oberlander Rotkorn. Dit laatste is een ras dat in 2016 in de proeven meeliep, maar niet het afgelopen jaar.
Serenite en Zollernspelz uitten zich het meest gevoelig aan meeldauw (witziekte).
D. Wittouck, K. Boone, J. Claeys; Inagro vzw, afdeling Akkerbouw, Rumbeke-Beitem
F. Flusu, J.L. Lamont, A. Demeyere; Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij,
Afdeling Beleidscoördinatie en Omgeving, Team voorlichting