Startpagina Aardappelen

Het gebruik van bladmeststoffen in de aardappelteelt

De stikstofbemesting blijft een zeer belangrijke factor in een succesvolle aardappelteelt en is mee bepalend voor de opbrengst en de kwaliteit van de aardappelen. Daarentegen blijft er na de teelt nog al te vaak een hoge hoeveelheid nitraatstikstof achter in de bodem na de oogst. Een goed beredeneerde en doordachte bemesting op aardappelpercelen is dan ook een must.

Leestijd : 6 min

In de handel zijn er tal van bladmeststoffen te verkrijgen die kunnen toegepast worden in de aardappelteelt. Het aanbod is groot met heel wat verschillen op vlak van samenstelling, tijdstip van toediening, aantal toepassingen en kostprijs. Telers kunnen bladmeststoffen bijvoorbeeld inzetten tijdens een periode van droogte (weinig mineralisatie in de bodem), wanneer het gewas een mindere groei kent of om het loof langer groen te houden.

Echter, al te vaak zijn er geen duidelijke, objectieve resultaten van de meerwaarde van bladmeststoffen voor de teelt beschikbaar.

Bovendien betekent het inzetten van bladmeststoffen een (soms aanzienlijke) meerkost zonder dat de teler weet of dit hem een meerwaarde oplevert. Daarom werden enkele commerciële bladmeststoffen in de aardappelteelt tussen 2016 en 2018 getest op proefvelden op vier locaties in Vlaanderen.

Proefopzet

In de zoektocht naar een efficiënte inzetting van stikstofbladmeststoffen werd de proefopzet tijdens de verschillende jaren lichtjes aangepast. In 2016 werden de bladmeststoffen als surplus bovenop de basisbemesting gegeven, zoals in de praktijk momenteel het geval is, maar omdat daarmee meer stikstof werd toegediend dan nodig werd in 2017 de basisbemesting verminderd om de bladmeststoffen toe te dienen als onderdeel van het volledige advies. In 2018 werd met twee referenties gewerkt, zodat de bladmeststoffen op beide manieren vergeleken konden worden.

De vier proefvelden lagen verspreid op verschillende bodemtypes over Vlaanderen: in Huldenberg in de zandleemstreek (BDB), in Nieuwenhove in de Vlaamse Ardennen (BDB), in Sint-Niklaas in de zandstreek (LTCW) en in Tongeren in de leemstreek (PIBO campus). Verschillende bladmeststoffen die beschikbaar zijn op de markt namen deel aan het onderzoek. In tabel 1 vind je een overzicht van alle bladmeststoffen die getest werden en de referenties zoals ze in 2018 werden aangelegd. Het verschil van 50 kg N/ha voor de behandeling met vloeibare N tegenover 15 kg N/ha voor de behandelingen met Powergreen, N + S, N-LEAF en Nitroslow fluid N28 werd aangehouden omdat de opname drie tot vier keer efficiënter wordt verondersteld voor deze producten.

BLAD 1

Resultaten

2016

In 2016 werden de bladmeststoffen toegediend als supplement bovenop een volledige NPK-Mg bemesting volgens advies (tabel 2). Ook na de grote neerslag (mei-juni), waarbij een groot deel van de stikstof naar diepere lagen uitspoelde, gaf het extra toedienen van vloeibare N geen of een zeer wisselvallige meerwaarde. Op twee proefvelden lag de vermarktbare opbrengst bijzonder laag, door het hoge percentage aardappelen in de uitval.

BLAD 2

Dit gold evenzeer voor de behandelingen met N-bladmeststoffen, want op drie proefvelden werd geen duidelijk positief effect op kwantiteit of kwaliteit vastgesteld. Enkel in Tongeren had één behandeling met surplus bladmeststof (N+S) een significant hogere opbrengst van nog steeds slechts 33,5 ton/ha vermarktbare opbrengst. Een andere behandeling met surplus bladmeststof (vloeibare N) gaf een significant lagere opbrengst.

Enkel in Nieuwenhove resulteerden de lage opbrengsten in torenhoge nitraatresidu’s voor alle behandelingen (grafiek 1). In Huldenberg en Tongeren lagen de nitraatresidu’s wel onder 90 kg N/ha, ongeacht de behandeling. Op de zandbodem in Sint-Niklaas waren de nitraatresidu’s al gedeeltelijk uitgespoeld naar de onderste laag van 60-90 cm. Sommige behandelingen met een surplus aan bladbemesting bovenop de basisbemesting lagen te hoog. Uit de onverbeterde opbrengst en kwaliteit en de hoge nitraatresidu’s, ook op proefvelden waar een gemiddelde oogst werd gehaald, werd geconcludeerd dat extra voeding van N via het loof kan renderen als er een tekort is in de bodem, maar niet zonder meer als supplement mag worden beschouwd.

NITRAAT 1

2017

In 2017 werden de bladmeststoffen dan ook niet langer als supplement maar wel als deel van het bemestingsadvies beschouwd (tabel 3). Waar we in 2016 te maken hadden met een extreem nat voorjaar, was het voorjaar van 2017 juist erg droog. Op drie proefvelden werden geen significante verschillen in opbrengst gemeten. Enkel in Tongeren waren er significante verschillen, waar enkele behandelingen met bladmeststoffen als onderdeel van het advies, het minder goed deden dan de referentie. Met betrekking tot totale opbrengsten scoorde de referentiebehandeling meestal het best, maar waren de verschillen met de bladmeststofbehandelingen beperkt.

BLAD 3

BLAD 4

Met betrekking tot het nitraatresidu, leek in 2017 het gebruik van bladmeststoffen als onderdeel van de bemesting lagere residu’s te geven (grafiek 2). Enkel voor het proefveld in Nieuwenhove werden grote overschrijdingen vastgesteld. Ook het nitraatresidu van de referentiebehandeling lag hier echter te hoog, wat suggereert dat er onvoldoende opname van stikstof heeft kunnen plaatsvinden. In Sint-Niklaas lagen de behandelingen met bladmeststoffen bovenop een verminderde basisbemesting een pak lager. Deze aanpak leek dus op één proefveld wel succesvol te zijn geweest.

NITRAAT 2

2018

We hoeven het u niet meer te vertellen, maar 2018 was uitzonderlijk droog en werd officieel als landbouwramp erkend. De logische gevolgen daarvan waren dat de opbrengsten algeheel lager en variabeler waren, de aardappelen dit jaar minder stikstof opnamen en de nitraatresidu’s uitzonderlijk veel hoger lagen (grafiek 3). Kortom, niet stikstof, maar water was de beperkende factor in 2018 en dat is voelbaar in de resultaten.

NITRAAT 3

In 2018 werd met twee referenties gewerkt: één met volledige basisbemesting en één verminderd met 50 kg N/ha (tabel 5). Tussen beide referenties waren er op geen enkel proefveld significante verschillen in opbrengst of kwaliteit. Minder stikstof geven had dit jaar dus geen opbrengstdaling tot gevolg. De N bladmeststoffen deden het over alle proefvelden heen dan ook niet beter of slechter dan één van beide referenties. Wel werden er twee keer significante verschillen gevonden tussen behandelingen met bladmeststoffen onderling.

BLAD 5

De resultaten waren hier echter niet consequent over verschillende proefvelden heen. In de kwalitetisanalyse werden op twee proefvelden geen significante verschillen gemeten. Daar (resultaten niet weergegeven) lag het onderwatergewicht bij twee behandelingen die meer stikstof kregen (N-leaf, Solatrel), lager (te laag) dan de referentie advies – 50 kg N/ha. Algemeen kunnen we concluderen dat de surplus van bladmeststoffen in het droge 2018 niet kon worden aangetoond.

Besluit

Tijdens de drie proefveldjaren werd gezocht naar een manier waarop deze (stikstofblad)meststoffen een meerwaarde kunnen bieden aan de teler. Als surplus bovenop de volledige basisbemesting - zoals N-bladmeststoffen tegenwoordig in de praktijk gebruikt worden - bleken N-bladmeststoffen algemeen geen positief effect te hebben op de opbrengst of de kwaliteit.

Daarnaast werd nagegaan of we N-bladmeststoffen konden inzetten bij efficiëntere N-bemesting, bijvoorbeeld door de toediening van stikstof te fractioneren om zo een optimale N-opname te bekomen en uitspoeling te vermijden. In 2017 en 2018 werd daarom gewerkt met een verminderde Nbasisbemesting die aangevuld werd met N-bladmeststoffen in de zomer.

In beide jaren werden bij deze aanpak dezelfde opbrengsten en kwaliteit gemeten als bij volledige basisbemesting. Enkel in 2017 werd bij deze aanpak een lager nitraatresidu gemeten in het najaar, wat wijst op een efficiëntere benutting van de toegediende stikstof.

In 2018 leden de aardappelen onder de extreme droogte en lagen de opbrengsten algemeen laag. Vermits water, niet stikstof, het afgelopen jaar de beperkende factor was, hebben de verschillende Nbehandelingen weinig verschil kunnen maken. Toch blijft het belangrijk om hier lessen uit te trekken, droge jaren zullen in de toekomst immers vaker voorkomen. Eventueel zou een aanpak met gefractioneerde bemesting met bladmeststoffen de landbouwer kunnen toestaan om de bemesting deels aan te passen aan het verloop van het seizoen.

Bijvoorbeeld in periodes van extreme droogte tracht het gewas het vochtverlies te beperken door het sluiten van de huidmondjes. Het toedienen van bladvoeding tijdens die periodes kan dan door het gewas niet gevaloriseerd worden. Op basis van de afgelopen proefjaren kan geen duidelijk en algemeen advies gegeven worden omtrent de meerwaarde van het gebruik van stikstofbladmeststoffen in de aardappelteelt. Iedere aardappelteler zal steeds de situatie op zijn perceel moeten beoordelen.

Algemeen kan gesteld worden dat bladvoeding een meerwaarde kan geven in minder optimale situaties (te lage temperatuur, te zure bodem…). Stel dat je via de N-indexonderzoek einde mei vaststelt dat de bodemvoorraad op een te laag niveau ligt, kan een bijbemestingsadvies van bijvoorbeeld 30 kg N/ha toegediend worden via een aangepaste bladvoeding.

H. Vanrespaille (BDB),

J. Bode (PIBO Campus),

J. De Koker (LTCW)

en Jan Bries (BDB)

Lees ook in Aardappelen

Meer artikelen bekijken