Startpagina Akkerbouw

Nog maar weinig tot geen bladluizen in maïs

Momenteel treft het Landbouwcentrum voor Voedergewassen (LCV) op de meeste telplaatsen nog maar weinig of geen bladluizen in de maïs aan. De veelvuldige regen heeft vaak voor een natuurlijke controle van de bladluizen gezorgd door het afspoelen van de insecten. Enkel in Lendelede zagen onderzoekers deze week een onverwacht hoge en spectaculaire stijging van het aantal bladluizen.

Leestijd : 3 min

Sinds 1998 legt het Landbouwcentrum Voedergewassen een waarschuwingsnetwerk voor bladluizen in de maïs aan. In de verschillende Vlaamse landbouwstreken worden wekelijks een aantal maïspercelen opgevolgd. Net zoals de voorgaande jaren werken in 2019 het PVL te Bocholt, Proefhoeve Bottelare HoGent-Ugent, de land- en tuinbouwschool VTI van Poperinge, LTCW te Sint Niklaas, Inagro Beitem en PIBO Tongeren mee aan de observaties voor het waarschuwingsnetwerk. Deze 6 locaties vormen samen met 3 locaties van het CIPF (Scherpenheuvel-Zichem, Tongerlo en Breedhout) het waarnemingsnetwerk voor Vlaanderen.

De zaai van de maïs startte dit jaar in koude maar redelijk goede omstandigheden, memoreert LCV. De zaaiwerkzaamheden verliepen vlot, op enkele korte onderbrekingen door de regen na. Door de aanhoudende koude (in combinatie met een soms droge bodem) kwam de maïs erg traag boven: vroeg gezaaide percelen zaten 2 tot soms bijna 3 weken onder de grond. De opkomstpercentages zijn dit jaar aan de lage kant, met een klein aantal rassen die het bijzonder moeilijk hebben. Hier en daar zien we ook een tweewassige stand (een gedeelte later gekiemde planten).

In Lendelede ging men van zo goed als geen insecten per plant verleden week evolueerde men naar een onrustwekkende bladluizendruk van gemiddeld 47 (voornamelijk kleine en erg jonge) bladluizen per plant. De maïs staat echter maar in het 5de-6de ZB wat deze aantallen zeer moelijk om dragen maakt voor de nog kleine planten. Het gaat bovendien om de enige echt schadelijke soort Metopolophium dirhodum (herkenbaar aan zijn felgroene kleur) zodat in feite een behandeling met insecticide aangewezen is op dit proefperceel. Men kan in zo’n geval behandelen wat LVC betreft behandelen met Okapi (5g/l Lambda-cyhalothrin + 100g/l Pirimicarb) aan 1,25 l/ha of met een middel op basis van Deltamethrin.

Zoals de tellingen in Lendelede aantonen kan een situatie snel omslaan als de omstandigheden voor de bladluizen goed zijn en de maïs niet snel groeit. Daarom raadt LVC aan om deze week een aantal van uw maïspercelen te bezoeken en diep genoeg in het veld een aantal planten te onderzoeken op bladluizen. De luizen bevinden zich meestal op de onderzijde van de onderste bladeren. Dit is een kleine moeite maar het kan veel opbrengstschade vermijden moest er dit jaar een grote bladluizenplaag op komst zijn.

Zaai

De bladstand van de maïs varieert momenteel van het 8ste blad voor de vroeg gezaaide maïs tot het 3de-4de zichtbaar bladstadium voor de erg laat gezaaide percelen. Vanaf het vijfde blad tolereert men per plant 4 tot 7 felgroene bladluizen (de schadelijke soort Metopolophium dirhodum), in het 6de blad: 7 tot 10; 7de blad:10 tot 20; 8ste blad: 20 tot 40; 9de blad: 40 tot 60 bladluizen per plant en vanaf het tiende bladstadium: 60 tot 100 bladluizen. Als de planten in goede conditie verkeren mag de bovengrens van deze limieten genomen worden. Bij zwakke maïs kan de ondergrens van deze drempelwaarden reeds voor schade aan de planten zorgen.

Vanaf het 4de - 5de bladstadium wordt gestart met de opvolging van de bladluizendruk die men van streek tot streek waarneemt. Op elke locatie worden op de rassen SY Karthoun, Benedictio KWS, LG31276 en PR8333 de bladluistellingen uitgevoerd (per ras telkens in 3 vooraf afgebakende zones van 10 planten). De tellingen worden gestaakt rond het tiende bladstadium, wanneer het grootste gevaar geweken is voor schade door bladluizen.

Lees ook in Akkerbouw

Meer artikelen bekijken