Startpagina Economie

‘Grootschaligheid en technologie maken het mogelijk doelmatig en duurzaam te produceren’

We zijn met steeds meer, wonen steeds vaker in steden en moeten steeds meer rekening houden met milieu, klimaat en dierenwelzijn. Volgens onderzoeker Peter Smeets van Wageningen UR vormen agroparken een antwoord op de grote vragen van deze tijd. “De burger wordt zenuwachtig van grootschaligheid, maar clusters met verschillende soorten hypermoderne landbouw, logistiek en verwerking zijn juist heel doelmatig en duurzaam.”

Leestijd : 9 min

B innen een agropark worden op industriële schaal en met gebruikmaking van de best beschikbare technologieën diverse vormen van landbouw gecombineerd. Het is een plek waar hoog productieve plantaardige en dierlijke productie en verwerking plaats vindt. Het is volgens onderzoeker Peter Smeets van Wageningen UR vooral een systeem dat past bij een steeds drukkere wereld.

Want één ding is zeker: de wereld wordt steeds drukker. In 1960 telde de wereld 3 miljard mensen. Vandaag tellen China en India samen al zowat zoveel inwoners, en is de wereldbevolking gegroeid tot 7,7 miljard zielen. De VN gaat in ramingen uit van 9,7 miljard inwoners in het jaar 2050. De mens woont bovendien steeds vaker in of zeer dicht bij steden.

Voor het jaar 1700 werkte in vrijwel elk land de helft of meer van de mensen in de landbouw, en woonde men vooral in dorpen. Iedereen maakte voedsel en dan vooral voor zichzelf en de directe omgeving. De industriële revolutie kwam en breidde uit van Europa en de VS naar Zuid-Amerika en Azië. Op zoek naar een beter inkomen begon de grote trek van platteland naar stad. Een trek die al een kleine 300 jaar doorzet, weet Smeets.

Was in 1970 nog 5% van de Belgen boer, nu is dat amper 1,3% van de totale bevolking.

De trek van platteland naar stad is nog niet voltooid. Het aantal Braziliaanse boeren bedroeg in de jaren 80 nog zo’n 30%. Nu is dat 10% en dit percentage blijft richting Westerse niveaus dalen. In Vietnam is nu 44% actief in de landbouw, terwijl dit in het jaar 2000 nog bijna drie vierde was. In Afrika bestaan al megasteden als Kinshasa en Lagos, maar moet de industrialisatie nog goeddeels beginnen.

Duurzaamheid steeds belangrijker

De industriële revolutie zorgde voor een welvaartsprong vooruit. De levensverwachting, geletterdheid en veiligheid namen toe. In eerste aanleg werd de grootschalige productie, die de nijverheid uit de dorpen verbande, gedreven door wind- en waterkracht. Al snel volgden de fossiele brandstoffen. De industriële revolutie telde niet alleen zegeningen, maar zorgde ook voor de vervuiling en de opwarming van de aarde.

Dit leidde in de twintigste eeuw tot een groene tegenbeweging. In 1972 schreven experts van de zogeheten Club van Rome een rapport met de veelzeggende titel ‘Grenzen aan groei’. Inmiddels zijn overheden er wel van overtuigd dat produceren tegen minder milieu- en klimaatschade een noodzakelijkheid is. Recenter is daar in het Westen ontegenzeggelijk meer aandacht voor dierenwelzijn bijgekomen.

De verstedelijking werd in het verleden mogelijk gemaakt door een grote productiviteitssprong bij de achtergebleven landbouwers, en de ontginning van nieuwe landbouwgronden. Vandaag is de ruimte voor ontginning van nieuwe landbouwgronden eerder beperkt; ze zou met grote milieuschade gepaard gaan. Bovendien neemt de productiviteitsgroei van de landbouw af tot wereldwijd circa 1,5% per jaar. Om de wereld in 2050 te voeden, is de productiviteitsgroei op dit moment te gering, al laten technologische doorbraken zich moeilijk voorspellen.

We moeten dus meer produceren en wel op een duurzamere manier. Peter Smeets promoveerde 10 jaar geleden op agroparken, het bijeenbrengen van agrarische en aan de landbouw grenzende activiteiten in clusters. Het concept vent hij al veel langer uit, tot India en China aan toe.

Agroparken

Wat zijn agroparken precies? Agroparken vormen clusters waar hoog productieve plantaardige en intensieve veehouderij in stedelijke gebieden plaatsvindt, en voor een deel de logistiek en verwerking van de grondgebonden landbouw. Hoewel de omvang kan variëren, is het doel een industriële schaal te bereiken, met de inzet van veel kennis en technologie.

Indien succesvol, worden de kringlopen van water, mineralen en gassen op een slimme manier gesloten en het gebruik van fossiele energie geminimaliseerd, vooral door verwerking van verschillende stromen rest- en bijproducten. In het geval van veehouderij, kan het dierenwelzijn verbeteren door de inzet van de modernste technologie en het beperken van transport.

Wanneer bedrijven gesloten kunnen worden, neemt de kans op insleep van ziekten af. Het is de toepassing van industrieel denken op de landbouw. Agroparken scheppen door hun intensieve landgebruik ook ruimte voor grondgebonden landbouw, natuur en infrastructuur.

Grotere varkens- en kippenstallen roepen volgens Smeets onterecht maatschappelijke weerstand op.
Grotere varkens- en kippenstallen roepen volgens Smeets onterecht maatschappelijke weerstand op.

Innovatieprincipes

Agroparken steunen op vijf innovatieprincipes. De eerste is het efficiënte gebruik van hulpbronnen. Hier geldt de wet van het minimum of de ‘wet van Liebig’. De opbrengst wordt bepaald door de grondstof die relatief het minst aanwezig is. Een variant op “een keten is maar zo sterk als de zwakste schakel.” Maar ook geldt de wet van integrale systeemontwikkeling: verbetering van één factor geeft pas resultaat als tegelijk de andere factoren ook verbeterd worden.

Een tweede element is de noodzaak tot verticale integratie. Verticale integratie maakt dat transport- en veterinaire risico’s worden gereduceerd. Zo kan stress worden verminderd, waardoor de kwaliteit van het vlees verbetert. Tevens worden zowel geurhinder, fijnstofuitstoot en ammoniakuitstoot gereduceerd.

Daarnaast ziet Smeets een noodzaak tot horizontale integratie. Door de integratie van dierlijke productie en groentekweek en verwerkingsketens, kunnen rest- en bijproducten snel en goedkoop tot waarde worden gebracht. Zo neemt de hoeveelheid afval en de uitstoot van schadelijke gassen af, terwijl meer kan worden verdiend. Een commercieel interessante uitwisseling betekent dat men dichtbij elkaar moet zitten.

Het vierde innovatieprincipe is een intelligent vormgegeven agrologistiek. Ook hier geldt dat elke schakel in het transporteren van product van het boerenerf naar de schappen in de supermarkt, volgens Smeets belangrijk is voor het leveren van een hoogkwalitatief product. Het logistieke netwerk kan ook worden gebruikt als bron van marktinformatie, zoals de vraag welke producten op welk moment gevraagd worden.

Het laatste innovatieprincipe waarop agroparken steunen, is de parallelle ontwikkeling van hardware, orgware en software. Hardware wordt in deze zin begrepen als stallen, serres etc. Met orgware bedoelt Smeets de organisatie van het netwerk van ondernemers, overheid, kennisleveranciers en consumenten en met software kennis en kunde. ‘Orgware’ wordt nog wel eens vergeten. “Een agropark kan nog zo goed in elkaar steken, je moet de maatschappij en de beleidsmakers wel mee hebben.”

Omvang omstreden

Want de omvang waarin gedacht wordt, roept vragen op, erkent Smeets. “Niemand vraagt waarom een autofabriek of een chemische installatie heel groot moet zijn, maar als het om dieren gaat, raakt men in paniek. Aan dieren kleeft emotie. Maar als je het rationeel bekijkt, dan kun je juist in moderne grote stallen beter voor de dieren zorgen. Het beest merkt er zelf ook niets van, want in een grote of kleine stal wordt het in groep gehouden.”

De Benelux kent geen megasteden als Shanghai, Tokio of Mumbai. We wonen in plaats daarvan versnipperd in kleinere steden. De ruimte om daartussen agroparken te realiseren is beperkt. “In Nederland zou het misschien nog kunnen, in België is het zo goed als onmogelijk omdat men heel weinig open ruimte heeft.” De oplossing is het werken met kleinere agroparken en parken die met elkaar verbonden zijn.

Samenwerking tussen sectoren

Smeets noemt diverse voorbeelden waarbij binnen de landbouw naar samenwerking tussen sectoren wordt gezocht. Een sprekend voorbeeld is bijvoorbeeld de suikerfabriek van Suiker Unie kort over de grens in Nederland. De suikerfabriek wordt omringd door een biomassavergister, melasse-opslag en vooral een glastuinbouwgebied waar in 30 hectare serres vooral aubergines en tomaten worden geteeld.

Bij de vergisting van restproducten van de suikerfabriek komt warmte en CO2 vrij, die wordt gedeeld met de glastuinders.

Suikerbieten bestaan voor circa 75% uit water. Hierdoor komt veel restwater vrij bij de suikerproductie. Tijdens de bietencampagne wordt water gezuiverd en opgeslagen in een ondergronds bassin met ruimte voor 300.000 kuub, ongeveer het equivalent van 120 Olympische zwembaden. Tijdens de zomer kunnen de tuinders het water gebruiken in de kas als aanvulling op regenwater.

Industrie trekt tuinders aan

De landbouw kan ook verbinding zoeken met andere sectoren, zoals de industrie. Hiervan is het Biopark Terneuzen in Zeeuws-Vlaanderen een voorbeeld. In het hart staan een nieuw ontwikkeld glastuinbouwgebied dat uiteindelijk 200 hectare groot moet zijn en een stikstofkunstmestfabriek van Yara. Yara levert warmte aan de glastuinders, een bio-ethanolfabriek van Nedalco en een co-vergister van Biomassa Unie.

Daarnaast levert Yara maar ook Nedalco CO2 aan de glastuinders. De glastuinders, Nedalco en een biodieselfabriek in Roosendaal leveren biomassa aan Biomassa Unie. Laatstgenoemde levert dan weer substraat en elektriciteit aan de glastuinders.

Tuinders

trekken industrie aan

Dat het andersom ook kan, blijkt uit het project Agriport A7 niet ver van Amsterdam. Dit agropark combineert groenteteelt, zowel in de volle grond als in kassen, met een verwerkingsnetwerk van onder andere snijders, verpakkers, koeling en opslag. Binnen een straal van 15 kilometer rondom het project wordt ongeveer 80% van alle Nederlandse sluitkool geteeld, evenals 75% van alle bloemkool, 55% van de witlof en 45% van de ijsbergsla.

Op dit moment staat er ruim 500 hectare aan kassen in het Agriport, waar onder andere paprika's en tomaten worden geproduceerd. Er is ruimte voor nog eens 500 hectare glas. Gezamenlijk hebben de telers en de beheerder van AgriportA7 enkele putten geboord van waaruit zij geothermische energie winnen die wordt ingezet voor de verwarming van de kassen.

“Grootschalige groenteteelt is minder omstreden dan grootschalige veehouderij”, aldus Smeets. Daardoor is de weerstand tegen de bouw van dit agropark aanzienlijk minder geweest. De projectontwikkelaars sloegen daarom pogingen om melkveehouderij te introduceren af. Het is een gemiste kans, want het hele poldergebied heeft een tekort aan dierlijke mest.”

In 2016 opende Microsoft een serverpark op Agriport A7 en in 2018 volgde Google. Voor Microsoft is de aanwezigheid van 20 onafhankelijke stroomproducenten (de glastuinbouwbedrijven met hun eigen warmtekrachtcentrales) de belangrijkste factor om zich te vestigen. In tweede instantie hopen beide bedrijven de restwarmte die vrijkomt uit de immense datacentra kwijt te kunnen in de kassen.

Nieuw Gemengd Bedrijf

Hoe gevoelig dit soort projecten met dieren ligt, blijkt wel uit de casus van het Nieuw Gemengd Bedrijf dat in Grubbenvorst, in Nederlands Limburg, moet verschijnen. Het project werd in 2004 aangekondigd en pas zeer recent kwam definitief het groene licht (zie kader). Het project laat op beperkte schaal zien wat mogelijk is wanneer functies gecombineerd worden.

Het Nieuw Gemengd Bedrijf is een combinatie van een gesloten vleeskuiken- en varkensbedrijf met een Bio Energiecentrale voor de verwerking van mest, slachtafval en andere organische stromen. Tussen de gesloten kippen en varkensbedrijven ligt hemelsbreed 1 km. De totale geraamde besparing aan transportkilometers ten opzichte van gangbaar bedraagt minstens 800.000 km per jaar. Bijna de helft hiervan is diertransport.

Een overzicht van het Nieuw Gemengd Bedrijf
Een overzicht van het Nieuw Gemengd Bedrijf

Schaal cruciaal

De aantallen dieren zijn zo gekozen, dat de bedrijven zelf in hun jonge dieren kunnen voorzien. Zo is de meest voorkomende weg van dierziekteverspreiding verdwenen.

Op het vleeskuikenbedrijf zijn de aantallen dieren afgestemd op de eigen slachterij. In de sterk geautomatiseerde pluimveeslachterij van Nederland zullen 4.000 kippen per uur worden geslacht. Bij 8 uur slachten per dag zijn dagelijks 32.000 kippen nodig. Om zonder vervoer van levende dieren de eigen slachterij jaarrond van voldoende kippen te voorzien, moeten circa 1 miljoen kippen (in verschillende leeftijden) direct naast de slachterij opgroeien.

De dieren leven in 16 stallen van 64.000 kippen elk, zodat dagelijks een halve stal wordt geslacht. De slachtrijpe dieren worden op de dag van de slacht met behulp van langzaam bewegende vloeren en lopende banden, zonder het traditionele vangen, naar de slachterij verplaatst. Daar worden ze met CO2 verdoofd, voordat ze geslacht worden.

Informatievoorziening perfect

Omdat het hele proces in eigen hand is, is alle informatie van voorgaande ketendelen bekend waardoor ziekteproblemen kunnen worden voorkomen. De kuikens worden binnen een Patio-systeem geboren, dus niet in de broederij. De eieren worden drie dagen voor het uitkomen naar het Patio-systeem gebracht. De kuikens beschikken binnen het systeem direct over water en voer voor een optimale start. Het klimaat wordt gestuurd, wat het leven voor de kuikens prettiger maakt, en het strooisel ten goede komt.

De antistoffen uit de dooierrest komen ten goede aan de weerstand.

Het varkensbedrijf gebruikt een managementsysteem om gebruik van antibiotica te voorkomen, de hygiëne te optimaliseren en uitval van dieren te voorkomen. Aanvoer van dieren is niet nodig, behalve wellicht enkele nieuwe dekberen die dan eerst in een quarantainestal worden opgevangen. Het varkensbedrijf wordt opgezet in 3 subbedrijven: zeugen, biggen en vleesvarkens die fysiek en qua personeel zijn afgescheiden.

Het feit dat het Nieuw Gemengd Bedrijf 15 jaar op zich heeft laten wachten, toont volgens Smeets aan dat het Westen nog niet gewend is aan de moderne landbouw. “Men heeft een romantisch idee over kleinschalige, familiale landbouw. Als je een agropark uittekent met allerlei bedrijvigheid die net als in bijvoorbeeld een chemiepark met elkaar verbonden zijn, strookt dit niet met hun romantische idee.”

Toch zijn de principes dezelfde gebleven. Ook het traditionele boerenbedrijf hanteerde het kringloopprincipe, reden waarom in Grubbenvorst voor Nieuw Gemengd Bedrijf als naam gekozen is.”

Smeets benadrukt dat op kleinere schaal agroparken zeker in Nederland al van de grond zijn gekomen. “Maar voor de grotere projecten moet je toch naar het verre buitenland, waar men minder sentimenteel is… ook omdat de vraag hoe de steden er te voeden urgenter is, terwijl men ook wat milieuvervuiling aangaat grotere stappen te zetten heeft.”

Jan Cees Bron

Lees ook in Economie

Meer artikelen bekijken