Vlees uit het labo
Vlees maken in het labo is een moeilijk en wetenschappelijk proces. In principe wil men de ontwikkeling van vlees in het dier nabootsen in het labo. “We willen producten maken die dezelfde volwassen weefsels bevatten als bij normaal gefokt vee, zodat ze dezelfde smaak en textuur hebben. Er gebeurt geen genetische modificatie en er wordt geen plantaardig vulmateriaal gebruikt voor de hamburgers.” Men start dus sowieso met dierlijke stamcellen, die door een dierenarts zijn bekomen. Dat kan voor alle dieren die we eten.
In een bioreactor krijgen de cellen voedingsstoffen en groeifactoren, waardoor de cellen op korte termijn delen tot triljoenen cellen. Van het moment dat er geen voedingsstoffen of groeifactoren meer worden gegeven, veranderen de cellen in gespecialiseerde cellen, zoals spier- of vetcellen. Echter, een stuk vlees is spierweefsel. De losse spiercellen worden dus erna nog gestructureerd in een georganiseerd geheel zodat uiteindelijk het spierweefsel gevormd wordt. Voeg je nog vet toe, heb je vlees. “Als je het onder de microscoop bekijkt, kan je het niet van ander vlees onderscheiden”, klinkt het. “De stukjes weefsel zijn nog zo klein dat we ze niet hoeven vermalen, maar als je ze samenvoegt heb je gehakt.”