Startpagina Bieten

Een studie van de UCLeuven identificeert een dreiging voor bestuivers

Onderzoekers van het Earth and Life Institute raden aan om te stoppen met het gebruik van neonicotinoïden. Dit werd besloten op basis van hun onderzoek.

Leestijd : 3 min

S uikerbieten hebben met allerlei ziekten en plagen te maken. Hieronder horen ook de bladluizen, die vectoren zijn van virussen zoals BYV (Beet yellowing virus of het sterke vergelingsvirus), dat voor aanzienlijke opbrengstverliezen zorgt. Het wijdverbreide gebruik van neonicotinoïden (NNi) in bietenzaadcoatings heeft jarenlang bijgedragen aan de bestrijding van insectenplagen. Het gebruik ervan is echter controversieel, aangezien verschillende studies de negatieve gezondheidseffecten op bestuivende insecten hebben aangetoond. Om bestuivers te beschermen mogen deze producten nog beperkt gebruikt worden (EEG-Richtlijn 91/414).

De bloei van vanggewassen

Sinds 2018 mag bietenzaad met neonicotinoïden niet meer worden gebruikt bij de bloei van entomofiele plantensoorten – waarbij bloemen door insecten worden bestoven – op dezelfde percelen gedurende 5 jaar.

Na de bietenoogst worden de percelen over het algemeen ingezet voor wintergranen, in het laagseizoen gevolgd door groenbemesters om de uitspoeling van stikstof en de verontreiniging van grondwater te voorkomen. Deze vanggewassen bestaan voornamelijk uit entomofiele soorten (mosterd, facelia, bladramenas, veldbonen, zonnebloem, enz.).

De steeds mildere weersomstandigheden bevorderen de bloei van deze planten aan het einde van het seizoen, in oktober-november. Zo kunnen deze bloeiende gewassen het belang voor de bodem, de waterkwaliteit en de fauna doen keren naar een potentiële bedreiging voor bestuivende insecten.

...een reële bedreiging ?

Er werden verschillende experimenten uitgevoerd in het Earth and Life Institute (UCLouvain) in het kader van een eindverhandeling om dit risico in te schatten. Het doel was om de aanwezigheid van clothianidine, een molecule uit de neonicotinoïde familie, in agro-ecosystemen te meten, van de bodem tot in de bloemen.

Resultaten in het veld

Analyse van de in het veld verzamelde grondmonsters toonde de aanwezigheid aan van 4,5 ng (nanogram) clothianidine per g grond, 2 jaar na het zaaien van de bieten. 1 ng komt overeen met 1 miljardste gram. Dit eerste resultaat bevestigt de persistentie van deze producten in de bodem.

Omdat het veel in de tussenteelt wordt gebruikt, worden op dit perceel mosterd, phacelia en veldbonen gezaaid na de tarweoogst na de bietenteelt, om de mogelijke contaminatie van de bloemenrijkdom van deze vanggewassen te evalueren. Er werden residuen van clothianidine gevonden in pollen van veldbonen en gele mosterd in concentraties van respectievelijk 0,07 en 1,7 ng/g (facelia heeft het bloeistadium niet bereikt).

Resultaten in de serre

Tegelijkertijd werden residu-analyses uitgevoerd in een kasexperiment met dezelfde 3 soorten in potten, met een startdosis clothianidine die het viervoud is als die van in het veld door het kleinere bodemvolume (bodemgehalte: 240 ng/g). Clothianidine werd aangetroffen in de vegetatieve delen, stengels en bladeren (1.200 tot 3.600 ng/g afhankelijk van de soort), maar ook in bloemen (200 tot 420 ng/g), pollen (0,07 tot 1,7 ng/g) en nectar.

Accumulatie

Deze resultaten geven aan dat de moleculen zich ophopen in de planten, aangezien de gedetecteerde concentraties veel hoger zijn dan in de bodem. De gemeten niveaus in de bloemen blijken laag, maar vormen toch een potentieel gevaar voor bestuivende insecten. De waarden in pollen bereiken immers de drempelwaarde voor acute chronische toxiciteit voor bestuivers, waaronder de honingbij (Schneider, 2012). De acute toxiciteit van het molecule wordt vastgesteld bij 4 ng per individu via orale weg en 30 ng bij contact.

Het gebruik van neonicotinoïden om bieten te beschermen, met name tegen bladluisaanvallen, is in vraag te stellen gezien de persistentie van deze neonicotinoïden in het milieu. De halfwaardetijd van clothianidine – de tijd die nodig is om de helft van de dosis clothianidine af te breken – wordt volgens studies geschat op enkele maanden tot bijna 15 jaar (Arla 2017).

Rood licht voor gebruik

Het lijkt dringend en noodzakelijk om te stoppen met neonicotinoïden te gebruiken, op voorwaarde dat er alternatieven zijn. Men moet prioriteit geven aan onderzoek naar nieuwe teeltpraktijken en de selectie van rassen die tolerant zijn aan vergelingsziekte (eventueel binnen ‘pre-NNi’-rassen). Door het opgeven van neonicotinoïden zal het evenwicht van de fauna gemakkelijker hersteld worden, wat de gewassen en de biodiversiteit ten goede zal komen.

Volgens Thomas Boumal, Marc De Toffoli, Hugues Falys, Tomasz Kiljanek, Yannick Agnan, Anne-Laure Jacquemart, Earth and Life

Institute, UCLouvain.

Lees ook in Bieten

Meer artikelen bekijken