Maïs oogsten op 1 september?

Het natte weer in 2016 betekende in bepaalde regio’s echter dat de maïsoogst fors lager uitviel. Een oogstverlies van 70% was geen uitzondering. Het gevolg hiervan is dat op nogal wat bedrijven er een tekort is aan maïs en er zeker geen voorraad is om te overbruggen tot de nieuwe oogst 2017. De vraag van hoe vroeg kunnen we maïs gaan oogsten om kwalitatief en kwantitatief voer te produceren stelt zich bijgevolg wel op een aantal bedrijven.

Om zo vroeg mogelijk te kunnen oogsten, moet er uiteraard een aangepaste rassenkeuze gebeuren. In de eerste plaats kan hier gedacht worden aan de groep van de zeer vroege rassen. De zeer vroege rassen vinden vooral hun toepassing bij een zaai na een snede gras, dus bij een zaai tussen 1-15 mei. Bij een tijdige zaai moet het lukken om deze rassen te kunnen oogsten omstreeks 20 september bij een voldoende hoog drogestof-percentage. Doorgaans is het opbrengstniveau van de zeer vroege rassen lager in vergelijking met de andere vroegheidsklassen maar door het hoger kolfaandeel is hun voederwaarde beter.

Er is echter nog een groep van rassen die nog vroeger is namelijk de ultravroege rassen. Deze rassen worden ook wel 120 dagen of 4 maanden maïs genoemd en zijn oogstbaar 18 tot 20 weken na zaai. De ultravroege maïs wordt geteeld in koudere streken als Denemarken, Noord-Nederland, … . Door hun korte groeiduur bieden de ultravroege rassen de mogelijkheid om in deze streken met een kort teeltseizoen toch maïs te telen en te oogsten bij een voldoende hoog drogestof percentage.

Onder normale omstandigheden is er in Vlaanderen minder noodzaak aan deze ultravroege rassen. Het groeiseizoen is immers voldoende lang om de latere rassen voldoende rijp te krijgen. Met de beperkte voorraden maïs kan het echter wel interessant zijn om aan zulke rassen te gaan denken. Door hun korte groeiduur zijn ze immers 18-20 weken na zaai oogstbaar. Dit betekent bij een zaai van omstreeks 25 april dat er de eerste helft van september kan geoogst worden bij een voldoende hoog droge stofpercentage. Dit is 2-3 weken vroeger dan wanneer er (half)vroege rassen zouden gezaaid worden.

Ervaringen met ultravroege rassen

In Nederland voert PPO/WUR al meerdere jaren rassenproeven uit met ultravroege rassen. Deze proeven gebeuren in Noord-Nederland. Meerdere rassen zijn hier reeds beproefd. De ultravroege rassen blijken in deze proeven een lagere opbrengst te geven dan de zeer vroege rassen die meelopen. Kwalitatief gezien scoren deze rassen doorgaans iets beter.

De ervaringen op Vlaamse bodem met de ultravroege rassen zijn echter beperkt. De Hooibeekhoeve heeft de voorbije twee jaar op een beperkte schaal een ultravroeg ras uitgezaaid. Proefhoeve Bottelare UGent/HoGent zaaide in 2016 ook een ultravroeg ras uit. De ervaring leert dat het gebruikte ras, met een FAO van 150-160, na ca 18 weken oogstbaar was bij een droge stofpercentage van ca 36%.

Zowel in 2015 als 2016 stond er naast het ultravroege ras ook een zeer vroeg , vroeg en een halfvroeg rassen op hetzelfde veld. Dit geeft de mogelijkheid om een beeld te vormen hoe het ultravroeg ras zich verhoudt t.a.v. de andere vroegheidklassen. Vergeleken met de zeer vroege rassen (FAO 180-200), kon het ultravroege ras zo’n 10-dagen eerder geoogst worden. De opbrengst van de zeer vroege rassen lag zo’n 1.000-1.500 kg DS/ha hoger dan bij het ultravroege ras.

Qua voederwaarde zijn de verschillen klein. De vroege rassen (FAO 215-225) lieten een meeropbrengst van 1.000 tot 2.500 kg DS/ha optekenen bij een oogst die ca 2 weken later lag. Ten opzichte van een halfvroeg ras (FAO 235) lag de opbrengst zo’n 2.500-3.000 kg DS/ha lager en was het oogsttijdstip ca 3 weken later dan bij de ultravroege maïs. In vergelijking met zowel de vroege als de halfvroege rassen is er een tendens dat het ultravroege ras een beter resultaat naar zetmeel, verteerbaarheid en VEM behaalde. In 2016 was dit sterker uitgesproken dan in 2015.

Naast de toepassing als kuilmaïs werd er in 2016 in kader van het PDPO-project Looboeren ook gekeken naar de mogelijkheden als korrelmaïs. Op basis van deze eerste proef bleken de ultravroeg rassen eind september te kunnen geoogst bij een vochtgehalte van 27-29% en ca 8 ton graan /ha (bij 15% vocht).

Toepassingen met ultravroege rassen

De ervaringen van de voorbije 2 jaar leren dat het mogelijk is om de eerste helft van september maïs te gaan oogsten zonder veel in te boeten op opbrengst en kwaliteit. De ultravroege rassen komen nu vooral in de kijker om tijdig maïs te kunnen oogsten om een tekort aan maïs op te vangen.

Het vroege oogsttijdstip betekent ook dat het land tijdig, voor 1 oktober, vrijkomt. Op deze manier kan het vanggewas tijdig ingezaaid worden waardoor het zich beter kan ontwikkelen. Een betere ontwikkeling van de groenbedekker betekent een langere groeiperiode, meer plantmassa en een hogere opname van nutriënten in het bijzonder van nitraat. Op langere termijn moet dit ook voordeel opleveren voor het organische stofgehalte en de bodemstructuur. Het vroeger kunnen inzaaien van groenbemesters na maïs door het vroegere oogsttijdstip heeft ook als voordeel dat de keuze aan groenbedekkers ruimer wordt. De keuze is dan niet meer beperkt tot grassen of granen maar er kan bv. nog gele mosterd worden ingezaaid. De inzet van groenbedekkers andere dan grasachtigen, kan mogelijks aanzien worden als het doorbreken van de monocultuur. Een oogsttijdstip voor 1 oktober betekent ook dat de groenbedekker, mits het een mengsel is, in aanmerking kan komen voor EAG. De mogelijkheden hiertoe worden bekeken in het demonstratieproject ‘Meer groenbedekker, meer maïs” en het PDPO-project Looboeren.

Ook bij weidevernieuwing kunnen de ultravroege rassen mogelijkheden bieden. Het gras kan na de maïs onder betere omstandigheden ingezaaid worden en het verhoogt de slaagkans voor grasklaver.

In de verschillende projecten met de ultravroege rassen is het uitgangspunt steeds om tijdig te gaan oogsten en een tijdige inzaai van groenbedekers te verzekeren. De korte groeiduur zou ook kunnen betekenen dat er later gezaaid kan worden. Dit zou het voordeel bieden om bv na 1 of 2 snedes gras nog maïs te kunnen inzaaien. De vraag is echter hoeveel het zaaitijdstip kan verlaat worden. Naarmate er later wordt gezaaid neemt de kans op een goed ontwikkelde kolf immers af, met grote gevolgen voor de voederwaarde. De ervaringen van 2016, waar er door het natte voorjaarsweer, nog in juli maïs werd gezaaid, leerde dat er veel massa werd gevormd maar weinig kolf.

Conclusie

Maïs oogsten op 1 september? Met de ultravroege rassen bestaat de mogelijkheid mits ze tijdig worden gezaaid om toch zeker in de eerste helft van september te kunnen oogsten. Het opbrengstverlies is t.a.v. de zeer vroege rassen relatief beperkt bij een vergelijkbare voederwaarde. Vergeleken met de vroege en halfvroege rassen is het opbrengstverlies groter maar is de voederwaarde beter. Het tijdig kunnen oogsten biedt daarnaast nog andere mogelijkheden zoals het tijdig inzaaien van een groenbedekker, invulling van EAG, …. Wil je in 2017 ultravroege rassen uit zaaien, dan staat het LCV klaar om advies te geven.

Gert Van de Ven, LCV - Hooibeekhoeve

Geert Haesaert, UGent

Joos Latré, HoGent

Meest recent

Meest recent