Om zo vroeg mogelijk te kunnen oogsten, moet er uiteraard een aangepaste rassenkeuze gebeuren. In de eerste plaats kan hier gedacht worden aan de groep van de zeer vroege rassen. De zeer vroege rassen vinden vooral hun toepassing bij een zaai na een snede gras, dus bij een zaai tussen 1-15 mei. Bij een tijdige zaai moet het lukken om deze rassen te kunnen oogsten omstreeks 20 september bij een voldoende hoog drogestof-percentage. Doorgaans is het opbrengstniveau van de zeer vroege rassen lager in vergelijking met de andere vroegheidsklassen maar door het hoger kolfaandeel is hun voederwaarde beter.
Er is echter nog een groep van rassen die nog vroeger is namelijk de ultravroege rassen. Deze rassen worden ook wel 120 dagen of 4 maanden maïs genoemd en zijn oogstbaar 18 tot 20 weken na zaai. De ultravroege maïs wordt geteeld in koudere streken als Denemarken, Noord-Nederland, … . Door hun korte groeiduur bieden de ultravroege rassen de mogelijkheid om in deze streken met een kort teeltseizoen toch maïs te telen en te oogsten bij een voldoende hoog drogestof percentage.
Onder normale omstandigheden is er in Vlaanderen minder noodzaak aan deze ultravroege rassen. Het groeiseizoen is immers voldoende lang om de latere rassen voldoende rijp te krijgen. Met de beperkte voorraden maïs kan het echter wel interessant zijn om aan zulke rassen te gaan denken. Door hun korte groeiduur zijn ze immers 18-20 weken na zaai oogstbaar. Dit betekent bij een zaai van omstreeks 25 april dat er de eerste helft van september kan geoogst worden bij een voldoende hoog droge stofpercentage. Dit is 2-3 weken vroeger dan wanneer er (half)vroege rassen zouden gezaaid worden.
Ervaringen met ultravroege rassen
In Nederland voert PPO/WUR al meerdere jaren rassenproeven uit met ultravroege rassen. Deze proeven gebeuren in Noord-Nederland. Meerdere rassen zijn hier reeds beproefd. De ultravroege rassen blijken in deze proeven een lagere opbrengst te geven dan de zeer vroege rassen die meelopen. Kwalitatief gezien scoren deze rassen doorgaans iets beter.
De ervaringen op Vlaamse bodem met de ultravroege rassen zijn echter beperkt. De Hooibeekhoeve heeft de voorbije twee jaar op een beperkte schaal een ultravroeg ras uitgezaaid. Proefhoeve Bottelare UGent/HoGent zaaide in 2016 ook een ultravroeg ras uit. De ervaring leert dat het gebruikte ras, met een FAO van 150-160, na ca 18 weken oogstbaar was bij een droge stofpercentage van ca 36%.
Zowel in 2015 als 2016 stond er naast het ultravroege ras ook een zeer vroeg , vroeg en een halfvroeg rassen op hetzelfde veld. Dit geeft de mogelijkheid om een beeld te vormen hoe het ultravroeg ras zich verhoudt t.a.v. de andere vroegheidklassen. Vergeleken met de zeer vroege rassen (FAO 180-200), kon het ultravroege ras zo’n 10-dagen eerder geoogst worden. De opbrengst van de zeer vroege rassen lag zo’n 1.000-1.500 kg DS/ha hoger dan bij het ultravroege ras.
Qua voederwaarde zijn de verschillen klein. De vroege rassen (FAO 215-225) lieten een meeropbrengst van 1.000 tot 2.500 kg DS/ha optekenen bij een oogst die ca 2 weken later lag. Ten opzichte van een halfvroeg ras (FAO 235) lag de opbrengst zo’n 2.500-3.000 kg DS/ha lager en was het oogsttijdstip ca 3 weken later dan bij de ultravroege maïs. In vergelijking met zowel de vroege als de halfvroege rassen is er een tendens dat het ultravroege ras een beter resultaat naar zetmeel, verteerbaarheid en VEM behaalde. In 2016 was dit sterker uitgesproken dan in 2015.
Naast de toepassing als kuilmaïs werd er in 2016 in kader van het PDPO-project Looboeren ook gekeken naar de mogelijkheden als korrelmaïs. Op basis van deze eerste proef bleken de ultravroeg rassen eind september te kunnen geoogst bij een vochtgehalte van 27-29% en ca 8 ton graan /ha (bij 15% vocht).