Zowel tussen als binnen rassen zijn er verschillen in berengeurprevalentie. Algemeen staat vast dat vleesvarkens met Piétrain (hoog mager vleespercentage) als vaderdier een lage prevalentie (3-5%) hebben en zeugenlijnrassen (Landras, Hampshire en Large White) doorgaans iets meer berengeur vertonen (58%). Daarentegen wordt tot 50% van de Duroc-beren gekenmerkt door een verhoogd gehalte aan berengeur. Ook stelt men vast dat dieren met een lager mager vleespercentage meer kans hebben om als positief voor berengeur geëvalueerd te worden. Dit kan te maken hebben met de hoeveelheid vet, maar ook met de samenstelling (meer onverzadigd bij magerdere dieren) van het vet, waardoor de geur minder makkelijk vrijkomt, maar ook met genetische factoren. Magerdere varkens kweken kan dus een strategie zijn om berengeur te verminderen. Het causale (oorzaak-gevolg) verband met berengeur is hier nog niet opgehelderd. Bij verdere selectie naar een hoger mager vleespercentage moet er echter op gelet worden dat dit geen problemen geeft naar smaak, sappigheid en kwaliteit van het vet. Het gehalte aan androstenon, skatol en indol is deels genetisch bepaald, wat toelaat om hierop te selecteren. Doordat berengeur een moeilijk te meten kenmerk is (dieren moeten geslacht worden of vet moet via biopsiestaalname verzameld worden, er is een lage prevalentie en berengeuranalyses zijn duur), is deze selectie een uitdaging.