accenten belicht
Uit de resultaten blijkt dat het begrazen van wijngaarden, boomgaarden en akkerbouwpercelen aardig lukt en een bijkomende bron van voederwinning kan betekenen. Het is niet nadelig voor het dierenwelzijn, de gezondheidsrisico’s (mycotoxines, resten van fytoproducten) zijn beperkt. Alleen het koperprobleem in boomgaarden verdient enige aandacht. Een goed management is nodig om geen schade te laten aanbrengen aan bomen en installaties. Jonge bomen moeten afgeschermd worden. Begrazen is een goede methode om boom- en wijngaarden zonder maaien te onderhouden en is niet nadelig voor de bodemstructuur. Het begrazen van wintergranen of koolzaad geeft wisselende resultaten en wordt verder onderzocht.
Globaal blijft het zoeken naar een evenwicht tussen schapenhouder/herder en de landbouwer/fruitteler: wanneer begrazen, taakverdeling, financiële afspraken. Een duidelijk perspectief voor de schapenhouder is dat zo heel wat bijkomend areaal en ruwvoeder beschikbaar kan komen. Ook bij ons wordt er veel gemaaid, om te maaien (te onderhouden). Innovatieve/alternatieve mogelijkheden zijn het overwegen waard.
Sterke lammeren door selectie en voeding
15 à 20% van de lammeren gaat verloren vóór het spenen. Bij levenskrachtige lammeren is er minder uitval. In een experiment werden gedurende 5 jaar op 23 bedrijven 16.000 lammeren gevolgd. Het protocol bestond uit registratie van sterfte, geboortegewicht, geboortevlotheid, de graad van activiteit van het lam na de geboorte en de vlotheid van het starten met zuigen. 80% van de geboorten verliep zonder menselijke tussenkomst, 8% van de geboorten verliepen moeilijk. Hoe moeilijker de geboorte, hoe lager de overlevingskansen van het lam (vlotte geboorte = 90% overleving; moeilijke geboorte = 66% overleving). Bij een moeilijke geboorte kreeg ook 18% van de moeders problemen. De berekende erfelijkheidsgraden voor vlotheid van de geboorten, het actief zijn van het pasgeboren lam en de vlotheid van het starten met zuigen zijn respectievelijk: 0,25, 0,15 en 0,25. Deze kenmerken zijn dus gematigd overerfbaar. Via selectie van de moeders kan dus wel vooruitgang geboekt worden.
Vervolgens werd er een voedingsexperiment toegelicht om de impact van de voeding op het geboortegewicht en ook op de hoeveelheid werk in de geboorteperiode (onder andere om de lammeren te leren zuigen) na te gaan. Een groep ooien met tweelingdracht, op 100% van de voederbehoefte gevoederd, gedurende 6 weken voor het werpen werd vergeleken met een gelijkaardige groep die slechts 80% van hun normale behoefte aan voeder kreeg. Concreet was er voor de tweede groep een tekort van 300 g krachtvoeder per dag. De resultaten zijn markant!
Voor de te laag gevoederde groep was het geboortegewicht per lam 690 g lager, er waren 9% meer moeilijke bevallingen, 29% van de lammeren was minder actief en zelfstandig, 19% van de lammeren moest bijkomend geholpen worden om de tepel te vinden en 6% van de lammeren kwam in moeilijkheden na de geboorte. Alles samen resulteerde dat in 6,2% surplus sterfte in verband met de goed gevoede moedergroep. Aangezien 3% minder lamsterfte resulteert in 8 euro meer brutomarge per ooi, is het evident dat een goede voeding van de drachtige ooien in de eindfase van de dracht ook voor de rendabiliteit van het bedrijf een belangrijk gegeven is. Tegelijk kan erfelijkheid, zoals hoger vermeld, via selectie van de moeders ook al een handje helpen in de goede richting.
Genotypering
Genotypering kan gebeuren via bloedafname, analyse van het DNA en ofwel het bepalen van merkers, ofwel een volledige DNA-sequentiebepaling. De doelstellingen zijn afstam
Op weg naar een duurzame schapenhouderij
Cindy Moreau schetste vervolgens
Indicatoren voor dierenwelzijn in de schapenhouderij
De doelstelling is om te komen tot een objectief meetkader voor de welzijnsbepaling binnen de schapenhouderij (vlees- en melkproductie). Na de opstart op basis van een literatuurstudie volgt een enquête bij techniekers en kwekers. Nadien doet men observaties en proeven op bedrijfsniveau.
Er worden 4 componenten weerhouden voor de bepaling van het welzijn: als eerste component een goede voedingstoestand met als meetpunten de lichaamsconditie en de staat van het gebit; als tweede, een correcte huisvesting met observaties van algemene properheid van de dieren, maar specifiek ook van de uier, en van de vochttoestand van het ligbed; als derde component een goede gezondheid met als indicatoren: manklopen, lengte van de nagels, properheid van de achterhand, ademhalingsproblemen, anemie en eventuele kwetsuren en als laatste component de diergedragingen in relatie tot de mens of bij manipulatie, stereotype gedragingen. Uit bevraging van kwekers en technici blijkt dat voor melkschapen het belang van de 4 groepen indicatoren vrij gelijkwaardig ervaren wordt. Voor de lamsvleesproductie wordt het meest belang gehecht aan de diergedragingen.
Er werd ook een validering gedaan van de indicatoren voor voeding en huisvesting. Qua haalbaarheid wordt een conditiescore als te gedetailleerd aanzien. Er blijkt ook dat de herhaalbaarheid van de waarnemingen matig tot slecht is. Bij een bevraging van enerzijds kwekers en anderzijds technici omtrent het al dan niet pertinent en belangrijk zijn van de indicatoren is men het eens dat observatie van het gebit niet relevant is. Voor de technici zijn evenwel heel wat meer indicatoren echt relevant dan voor de schapenhouders zelf.
Het is de bedoeling dat de komende jaren verder werk gemaakt wordt van de uitwerking van de welzijnsindicatoren met het vastleggen van minimumdrempels en ondersteuning door een vormingsprogramma, met als uiteindelijk doel om die welzijnsbepaling in de praktijk te gaan toepassen.
Eigen eiwitproductie
Tot slot werd nog een project dat in opstart is, voorgesteld, gericht op eigen eiwitproductie op de schapenbedrijven. De eigen eiwitvoorziening varieert nu in functie van het type bedrijf en regio tussen 60 en 90%. De bedoeling is om op bedrijven met herkauwers tot zelfvoorziening op het vlak van eiwit te komen, door meer eiwithoudende gewassen te produceren, maar ook door de efficiëntie van de benuttiging te verhogen. Anderzijds wil men ook zowel granen als de perskoek van oliehoudende gewassen beter valoriseren. Er wordt gewerkt op pilootbedrijven en proefbedrijven. Basishefbomen zijn onder andere maximale benutting van gras onder het motto ‘1 kg gras = 1 kg krachtvoeder’; maar ook voederverspilling en -overconsumptie tegengaan, door een korte dektijd, drachtdiagnose, indelen van de drachtige ooien in productiegroepen en de dieren telkens in functie van hun behoeften te voederen.
Buitenlandse hulp
We mochten andermaal kennismaken met een reeks interessante projecten in de schapenhouderij bij onze zuiderburen. Voor de vooruitgang is het als sector belangrijk ondersteund te worden door een onderzoekskader. In Vlaanderen missen we dat, en daarom zijn buitenlandse ervaringen meer dan welkom.





