Positieve trend
Over het algemeen scoort de externe bioveiligheid beter dan de interne, maar het verschil tussen beide wordt steeds kleiner, merken we bij de laatste audit (figuur 1). Ook het verschil van de scores tussen de bedrijven onderling wordt steeds kleiner, wat betekent dat ze samen almaar beter scoren. Bovendien valt het op dat er steeds minder bedrijven zijn die zich ver onder de gemiddelde score bevinden. Een opvallende evolutie zien we bij de 50 bedrijven die het laagst scoorden in de eerste audit (BVA 1): veel van deze bedrijven zijn inmiddels niet meer actief. Bij de tweede audit (BVA 2) voerden nog slechts 30 van die 50 bedrijven de audit uit, bij de derde audit (BVA 3) nog maar 22 en bij de meest recente was dit aantal al gedaald naar 13. Bovendien is de score van deze beperkte groep van bedrijven die hun activiteiten niet hebben stopgezet, duidelijk verbeterd. Dat geeft aan dat ze serieuze inspanningen hebben geleverd om hun bioveiligheid te verbeteren.
Type bedrijf speelt grote rol
Met uitzondering van gezelschapsbedrijven moet elk type varkensbedrijf de audit uitvoeren. Als we de verschillende types vergelijken, valt het op dat quarantainebedrijven doorgaans beter scoren dan andere bedrijven (biggenopfokbedrijven, fokbedrijven, gemengde bedrijven, gesloten bedrijven, opfokbedrijven en vleesvarkensbedrijven), waarschijnlijk vanwege hun specifieke situatie. Hoewel het verschil minder uitgesproken is, scoren ook opfokbedrijven gemiddeld iets beter dan de andere types bedrijven. Op zeugenbedrijven blijkt dat de bioveiligheidsscore wordt beïnvloed door de capaciteit van de bedrijven. Bedrijven met meer zeugen scoren gemiddeld beter dan kleinere bedrijven.
Welke actiepunten worden het meest aangepakt?
Een cruciaal onderdeel van de risicoanalyse is het actieplan, dat bestaat uit actiepunten die gekoppeld worden aan de belangrijkste risicofactoren op het bedrijf. Varkenshouders geven aan dat ze vooral actiepunten willen doorvoeren die te maken hebben met kadavermanagement, zoals het reinigen en ontsmetten van de kadaverplaats en het gebruik van handschoenen tijdens of het wassen van de handen na het hanteren van kadavers. Ook het gebruik van voetbaden of laarzenwassers, zowel aan de ingang van het bedrijf als tussen de verschillende compartimenten, komt regelmatig naar voren als verbeterpunt. Daarnaast zijn maatregelen bij bezoekers, zoals de scheiding van het propere en het vuile gedeelte in de hygiënesluis en het wassen van de handen, eveneens onderwerpen waar regelmatig een actiepunt aan gekoppeld wordt. Tot slot worden ook heel wat acties ingevoerd om vogels uit de stal te houden.
Opvallend is dat het aantal actiepunten in verband met deze onderwerpen in de loop der tijd afneemt. Ook zien we bij de meeste bedrijven een positieve evolutie in het nemen van bepaalde maatregelen (figuur 2). Dit suggereert dat varkenshouders zich steeds meer bewust worden van de risicofactoren op hun bedrijf door samen met hun dierenarts de actiepunten te benoemen, en door er daarna ook serieus mee aan de slag te gaan. Vooral op het gebied van desinfectiebaden en laarzen en de hygiënesluis blijkt er bij de meerderheid van de bedrijven echter nog ruimte voor verbetering.
Audits stimuleren betere bioveiligheid
De resultaten van de bioveiligheidsaudit laten zien dat de bioveiligheid op de varkensbedrijven er langzaam maar zeker op vooruitgaat en dat er gericht acties worden genomen. Dit bewijst dat de audit een waardevol instrument is voor varkenshouders en hun dierenartsen om de risico’s op insleep en verspreiding van ziektes te beperken en om de gezondheid van hun bedrijven te verbeteren.