bescherming van gewassen
in het kader van populatiebeheer. Het zorgt voor een hogere vangstefficiëntie en
voor een hogere selectiviteit van de vangtechniek.
Verstrengde richtlijnen
Vanuit empirische ervaring
Naar Brouns’ mening wordt beheer in het kader van biodiversiteit vaak gevoerd vanuit empirische ervaring. Dat heeft meerdere redenen. Ten eerste is de impact op biodiversiteit multifactorieel. Onderzoek naar slechts één aspect vraagt an sich al heel grote studies. Als bepaalde factoren een duidelijke invloed hebben, is het minder evident om inzicht te krijgen in alternatieve factoren, zoals concurrentie tussen soorten. Ten tweede zijn predatie en gebiedsconcurrentie zeer moeilijk meetbaar. Er zit een zekere willekeur in, omdat men in deze materie vaak te maken heeft met zeer veelzijdige cultuurvolgers met een breed voedselpatroon, ten opzichte van talloze potentiële schadelijdende soorten.
Tot op heden ziet Brouns geen alternatieve technieken die een gelijkwaardig effect realiseren als vangsttechnieken met levende lokdieren. Daarnaast blijft ook het feit dat de lokdieren goed voorzien moeten worden van voedsel, water en bescherming tegen de weersomstandigheden en dat de gevangen dieren op een redelijke termijn moeten worden gedood. Dit alles om dierenleed maximaal te vermijden.
Zwarte kraai en kauw
Het toepassen van preventieve maatregelen ter bescherming van gewassen kan volgens Brouns in meerdere of mindere mate een oplossing bieden, afhankelijk van de situatie, maar deze maatregelen werken vaak onvoldoende effectief. Bestrijding van kraaiachtigen werkt complementair aan preventie en helpt ook te vermijden dat de populatie kraaiachtigen, en bijgevolg ook de schadeproblematiek, zich door het toepassen van de preventieve maatregelen naar een naburig perceel verplaatst.
Recent onderzoek in Vlaanderen toonde aan dat er, alleszins aan maïs, zowel in kiem- als oogstperiode aanzienlijke schade kan optreden door de aanwezigheid van de zwarte kraai en de kauw, vooral waar ze in grote concentraties voorkomen. Minister Brouns wees erop dat het beperken voor landbouwers van de mogelijkheden om hun gewassen te beschermen, de verantwoordelijkheid bij de overheid legt. Hij verwees naar Nederland. Daar zijn er sinds 2024 bestrijdingsbeperkingen voor houtduif en kraaiachtigen opgelegd in enkele provincies, waardoor de door de overheid uitbetaalde schadebedragen zijn gestegen van 0 naar bijna 12 miljoen euro. Dit is niet de weg die Brouns wil bewandelen.
Populatiegroei van 30%
Commissielid Bart Dochy (cd&v) stipte in het debat aan dat volgens de Vlaamse broedvogeldata tussen 2007 en 2020 het aantal kraaiachtigen verder is gestegen. De zwarte kraai groeide gemiddeld met 2,07% per jaar. Dat is een stijging van bijna 30% over de voorgestelde periode. Ook de kauw en de ekster kenden een heel sterke uitbreiding van hun populatie. De stijging heeft onder meer te maken met een daling van de jachtdruk, een uitbreiding van de geschikte habitats en met de hoge aanpassingsgraad van de soorten. Deze populatiegroei leidt tot extra schade aan landbouwgewassen, risico’s voor de wilde fauna en veiligheidsproblemen zoals schouwbranden ten gevolge van kauwnesten.
Het nut van de bestrijding bleek ook uit een studie van Landmax uit 2024. Er wordt op gewezen dat zonder bestrijding de risico’s aanzienlijk groter zijn op de verschillende fenomenen. Daarnaast bevestigt het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) in haar onderzoek dat populatiebeheer eigenlijk geen impact heeft op het in stand houden van de soort. Dat is niet tegenover elkaar af te wegen, of niet tegenstrijdig met elkaar. In zijn reactie benadrukte minister Brouns dat Vlaanderen op dat vlak wel degelijk de Europese Vogelrichtlijn volgt. Het ANB volgt ook de adviezen van het INBO.





