Startpagina Veeteelt

Richtsnoeren bij de ministeriële instructie stikstof zullen aanzienlijke impact op de veehouderij hebben

De plannen van minister van Omgeving Zuhal Demir krijgen steeds meer vorm. Wij doken in de richtsnoeren – de praktische regels – waaraan veehouders in de toekomst zullen moeten voldoen.

Leestijd : 5 min

Op de website van het Agentschap voor Natuur en Bos werden op 10 mei 2021 richtsnoeren gepubliceerd bij de ministeriële instructie stikstof. De richtsnoeren vormen een aanvulling op en verdere uitwerking van de ministeriële instructie. Het zijn praktische regels bestemd voor de aanvrager van een omgevingsvergunning en de vergunningverlenende overheid. De techniek om via richtsnoeren de uitvoering van een bepaald beleid te ondersteunen, is in ons land niet meteen gangbaar. Ook een ministeriële instructie was al een nieuw beleidsinstrument. Met deze 2 ongebruikelijke instrumenten wordt nu een tussentijds kader ingesteld voor NH3-emissies veroorzaakt door veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties.

Tijdelijk

Uit de lezing ervan blijkt dat deze maar tijdelijk van kracht zullen zijn. De instructie stelt uitdrukkelijk dat in afwachting van een definitief kader in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor ammoniakdeposities veroorzaakt door veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties, steeds een individuele beoordeling dient te worden gemaakt, waarbij desgevallend een passende beoordeling moet worden gemaakt. De ministeriële instructie en de bijhorende richtsnoeren zullen dus maar gelden tot aan de definitieve PAS. Voor deze definitieve PAS mikt de Vlaamse regering op het einde van dit jaar, al valt in de wandelgangen al op te vangen dat deze timing wellicht te ambitieus is. Uiteraard bestaat de vrees dat de regels om vergund te geraken in de definitieve PAS niet veel soepeler zullen zijn dan in de huidige overgangsregeling, maar hooguit duidelijker.

Geen online voortoets meer

Anders dan in het verleden kan een veehouder of uitbater van een mestverwerkingsinstallatie geen online voortoets meer uitvoeren om na te gaan of wat hij wil aanvragen voor vergunning in aanmerking kan komen. Dergelijke online voortoets is wel mogelijk voor de industrie, maar dus niet langer voor de landbouwsector. Voor NH3-emissies afkomstig vanuit veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties moet er immers altijd een individuele passende beoordeling opgemaakt worden.

Wel kan er online een zogenaamde impactscoretool worden ingevuld die de emissie en depositie van landbouwactiviteiten berekent en weergeeft. Via deze applicatie kan uiteindelijk de totale emissie van wat men wil laten vergunnen berekend worden en ook de hoogste bijdrage aan de kritische depositiewaarde van het habitat dat men aanduidt.

Toch een drempel

Bij lezing van de richtsnoeren valt op dat er toch opnieuw wordt gewerkt met een drempel. De thans gehanteerde drempel is wel heel laag. Voor alle bedrijven die een impactscore hebben van meer dan 0,1% wordt aangeraden dat deze een reductie van minimum 30% ammoniakemissie zouden nastreven. Bedrijven waarvan de uitstoot voor 0,1% bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een nabijgelegen habitat zullen dus inspanningen moeten leveren om hun uitstoot met 30% te verminderen. Dit betekent dat de betreffende bedrijven technieken en stalsystemen zullen moeten gebruiken om hun NH3-emissie met 30% terug te dringen. Voor zover er op die manier geen vermindering van NH3-emissie kan worden bereikt, moeten deze bedrijven hun aantal dieren afbouwen om zo tot de reductie van 30% te komen.

De richtsnoeren voorzien wel dat voor een individueel bedrijf dat slechts een beperkte impact heeft, kan worden gemotiveerd dat een kleinere reductie aanvaardbaar is.

Speciale beschermingszones

Uit de richtsnoeren blijkt dat er door vergunningen die in afwachting van de definitieve PAS in de landbouwsector worden uitgereikt geen enkele bijkomende impact op speciale beschermingszones mag ontstaan. In de richtsnoeren wordt immers letterlijk gesteld dat bij elk vergunningsproject moet worden aangetoond dat de NH3-deposities zeker niet toenemen in een speciale beschermingszone. Hoewel de ministeriële instructie en de richtsnoeren die daarbij werden uitgevaardigd op het eerste zicht geen bindend karakter hebben voor de vergunningverlenende overheden, is vooral deze bepaling wel duidelijk verplichtend opgesteld.

AEA-stallen

Dat de Vlaamse overheid volop wil inzetten op stallen met ammoniakemissiearme stalsystemen (AEA-stallen) is geen verrassing. Via de richtsnoeren wordt aan de vergunningverlenende overheden gevraagd om de zekerheid in te bouwen dat de niet-AEA-stallen eind 2030 effectief buiten gebruik worden gesteld. De richtsnoeren voorzien immers dat beslissingen over projecten garanties moeten bevatten dat tegen 31 december 2030 alle oude niet-AEA-stallen vervangen worden door AEA-stallen. Het valt te verwachten dat de vergunningverlenende overheden voor oude niet-AEA-stallen maximum een vergunning zullen verlenen onder de voorwaarde dat deze stallen tegen 31 december 2030 worden vervangen door een AEA-stal. Wanneer de betreffende bedrijven hun stallen niet vervangen door AEA-stallen, betekent dit dat zij hun uitbating eind 2030 onherroepelijk stop zullen moeten zetten omdat ze niet meer zullen voldoen aan de voorwaarde waaronder hun vergunning werd verleend.

Korte verlenging

Bedrijven waarvan de vergunning dit jaar of volgend jaar vervalt, zouden normaliter hun nieuwe omgevingsvergunning voor onbepaalde duur moeten aanvragen, rekening houdende met alle verplichtingen en beperkingen die volgen uit de ministeriële instructie of de richtsnoeren. Voor heel wat bedrijven zou dit bijzonder nefast zijn, omdat zij nu tot gigantische inspanningen zouden verplicht worden die mogelijk in de definitieve PAS niet zullen weerhouden worden of onvoldoende zullen blijken. Voor deze bedrijven voorzien de richtsnoeren in de mogelijkheid om een beperkte verlening van de bestaande vergunning te vragen tot 31 december 2022 zonder dat moet voldaan zijn aan de ministeriële instructie of richtsnoeren. Op deze manier wordt aan de betreffende bedrijven de kans geboden om te kunnen inspelen op de vereisten die de definitieve PAS zal invoeren.

Dat er in een overgangsregeling is voorzien, vormt voor vele bedrijven een goede tijdelijke oplossing. Jammer genoeg werd er niet gekozen voor een algemene en automatische verlenging van de aflopende vergunningen. Dergelijke verlenging van rechtswege zou de betreffende vergunninghouders de kost en de inspanning van de aanvraag voor een tijdelijke verlenging bespaard hebben. Hoe dan ook hebben de betreffende bedrijven geen andere keus dan hun vergunningsaanvraag tijdig in te dienen. Doen zij dit niet en dienen zij pas hun aanvraag in na de datum van verval van hun huidige vergunning, dan dreigen zij als nieuwe inrichtingen beschouwd te worden, aangezien de richtsnoeren letterlijk stellen dat aanvragen voor nieuwe vestigingen allerminst evident zijn omdat deze de facto bijkomende emissies zullen teweegbrengen.

Onduidelijkheid blijft

Nadat de ministeriële instructie werd uitgevaardigd, klonk in het werkveld al gauw de kritiek dat het voor de aanvragers en zelfs ook voor de professionelen die hen bijstaan, niet onmiddellijk duidelijk was wanneer en hoe de aanvragen best konden worden onderbouwd en of er hoe dan ook wel een vergunning kon worden bekomen.

Hoewel de richtsnoeren al wat meer uitleg geven bij de ministeriële instructie, kan niet anders dan vastgesteld worden dat er nog steeds onduidelijkheid blijft. De komende maanden zal uit de praktijk moeten blijken hoe de vergunningverlenende overheden met de instructie en de richtsnoeren omgaan. De provincies en gemeenten zijn immers niet verplicht deze instructie en richtsnoeren te volgen. Mogelijk leidt dit zelfs tot een verschillende behandeling naargelang de gemeente of provincie die moet beslissen. Dergelijke rechtsonzekerheid zal de roep naar een duidelijke definitieve PAS alleen maar groter maken.

Jan Opsommer

Lees ook in Veeteelt

Meer artikelen bekijken