Startpagina Schapen

Rantsoenen voor zogende ooien op stal

Het geboorteseizoen is in aantocht of al bezig. De voeding van onze lacterende ooien, vooraleer ze op de wei kunnen, verdient nu onze bijzondere aandacht.

Leestijd : 5 min

In een vorige bijdrage hadden we het over de voeding van drachtige ooien. Na het werpen moet het rantsoen aangepast worden. Het passende rantsoen berekenen is voor vele schapenhouders niet altijd gemakkelijk. Vandaar dat we in deze bijdrage hier dieper op ingaan.

De voederbehoefte van zogende ooien

We maken gebruik van het ‘Tabellenboek Veevoeding 2016’ van het Nederlandse CVB, het Centraal VeevoederBureau, (reeks nr 52) , dat de voedernormen voor landbouwhuisdieren en de voederwaarde van veevoeders weergeeft. De methodiek om de behoeften per diersoort te bepalen en de waarde van veevoeders wordt uitvoerig beschreven in de CVB Veevoedertabel 2021 (Chemische samenstellingen en nutritionele waarden van voedermiddelen, maart 2021).

Een zogende ooi moet voldoende voeder opnemen voor de eigen instandhouding (= onderhoudsbehoefte) en om voldoende melk te produceren. De voederbehoefte aan energie en eiwit is groter als bij de ooi meer lammeren zuigen – omdat ze meer melk geeft – en is ook het grootst in de eerste maand van de lactatie.

Hoe groot is de onderhoudsbehoefte ?

De onderhoudsbehoefte per dag aan VEM (energie) en DVE (eiwit) hangt af van het levend gewicht van de ooi. Op stal is de onderhoudsbehoefte voor een ooi van 70 kg 726 VEM en 36 g/dag DVE. Per 10 kg lichaamsgewicht min of meer mag je hier ongeveer 75 à 80 VEM en 4 g/dag DVE aftrekken of bijtellen. Voor ooien op de weide moet de VEM-behoefte voor onderhoud met 15% verhoogd worden.

In het artikel van vorige maand (Landbouwleven van 20 januari) beschreven we de termen VEM of voedereenheid melkproductie, DVE of darmverteerbaar eiwit (in g/dag) en LG of het lichaamsgewicht in kg.

Behoeften voor onderhoud en lactatie

In tabel 1 wordt de dagelijkse behoefte voor eigen onderhoud én melkproductie weergegeven voor ooien van 70 kg die 2 jaar en ouder zijn en die op stal gehouden worden. Voor zwaardere of lichtere ooien dient de onderhoudsbehoefte aangepast te worden zoals hierboven weergegeven.

07-3334-SCHAUP1

Toeslag voor jonge ooien

Ooien die op eenjarige leeftijd lammeren, moeten na het aflammeren 100 à 200 VEM en 5 g DVE per dag extra krijgen voor groei en verdere ontwikkeling. Vanaf het spenen tot de tweede dekking in het najaar is een jeugdtoeslag van 200 VEM en 20 g DVE per dag wenselijk.

Voedermiddelen en hun energie- en eiwitinhoud

Indien we willen nagaan of de voederbehoeften ingevuld worden door de dagelijkse opname door de dieren van één of meerdere voedermiddelen, dan moeten we kennis hebben van de samenstelling qua energie en eiwit van de diverse mogelijke ruwvoeders en krachtvoeders of mengvoedercomponenten. In het reeds geciteerde tabellenboek veevoeding van CVB zijn vele bladzijden gewijd aan de samenstelling van de diverse voeders, in tabellen 2 en 3 selecteerden we enkele courante voeders om hieronder (en in tabel 4) enkele voorbeelden van rantsoenberekening te kunnen weergeven.

07-3334-SCHAUP2

07-3334-SCHAUP3

Het tabellenboek is via internet consulteerbaar en men vindt er ook nog veel meer gegevens dan VEM en DVE/OEB qua samenstelling van de voeders. Er is ook veel aandacht voor de minerale samenstelling, waar we het in dit artikel niet over hebben. (OEB = onbestendig eiwitbalans, liefst niet negatief in een rantsoen)

Rantsoenberekening voor zogende ooien op stal

Elke schapenhouder kan voor het opstellen van een evenwichtig stalrantsoen aan de slag met de gegevens uit dit artikel, maar ook de kostprijs van de voedercomponenten zal finaal nog een rol spelen.

Voor de samenstelling van ons krachtvoeder nemen we de componenten uit tabel 2. In de praktijk kan men ook handelskrachtvoeder gebruiken, voor VEM-waarde kan men logischerwijze aannemen dat dit rond de 1.000 VEM per kg product zal liggen, maar de DVE-waarde staat meestal niet op het etiket vermeld.

We nemen om ons te focussen een ooi van 70 kg op stal met 2 lammeren in de eerste maand lactatie: voederopname per dag 2,5-3,3kg DS; behoefte VEM : 2460, DVE 250 g/dag.

Stap 1: De basis om een rantsoen te berekenen, is te weten hoeveel droge stof (DS) een dier opneemt in een bepaalde levenssituatie. In de tabellen vindt men meestal een vork van bijvoorbeeld 2,5 tot 3,3 kg DS; de opnamepotentie aan DS kan verschillen van dier tot dier en is ook rasafhankelijk. We nemen hierna het gemiddelde van deze vork, bijvoorbeeld 2,9 kg DS/dag, maar elkeen moet hier zijn eigen bedrijfssituatie kennen en hiermee rekening houden.

Stap 2: We weten welke ruwvoeders we beschikbaar hebben, maar energie- en eiwitinhoud is ook sterk afhankelijk van de kwaliteit van deze voeders (zie tabellen CVB). In de tabellen 2 en 3 hebben we ons op gemiddelde situaties gebaseerd, maar ook hier moet de bedrijfssituatie correct ingeschat worden. Het is ook altijd mogelijk om een analyse te laten uitvoeren om de exacte voederwaarde te kennen. Melkveebedrijven zijn hiermee vertrouwd.

Voor de beschikbare ruwvoeders/krachtvoedercomponenten moeten we de energie- en eiwitinhoud uitdrukken/omrekenen per kg DS (zoals in de tabellen). Zonder beschikbare computerprogramma’s combineren we (met trial and error) nu ruwvoeder- en krachtvoedercomponenten tot de behoeften van onze ooien voldaan zijn.

Stap 3: Eenmaal onze samenstelling klopt, moeten we, om te weten hoeveel van de diverse voedercomponenten we per dier per dag moeten voederen, terug omrekenen naar vers product. Als we bijvoorbeeld 1,5 kg DS willen voederen aan voordroog met 47,4% DS, betekent dit dat we 3,16 kg (1,5/0,474) voordroog per dier moeten voorzien.

In tabel 4 geven we enkele voorbeelden van rantsoenen voor een ooi met 2 zogende lammeren in de eerste maand na de geboorte. Bij al deze voorbeeldrantsoenen blijkt dat voor een ooi met 2 lammeren op stal we er zeker qua eiwitbehoefte niet komen met ruwvoeder alleen. We moeten naar een krachtvoedercomponent met hoge DVE-waarde teruggrijpen om tot een evenwichtig rantsoen te komen. Meer algemeen kunnen we stellen dat we quasi in alle rantsoenen ongeveer 1 kg krachtvoeder nodig hebben om aan de behoeften te voldoen.

07-3334-SCHAUP4

Ook economische afweging maken

Voor zij die vroege lammeringen hebben en een deel of heel de lactatieperiode op stal laten verlopen – zoals voor de productie van paaslammeren – is het belangrijk om goed na te denken hoe het rantsoen het best samengesteld wordt. Welk ruwvoeder heeft men ter beschikking? Wat is de kwaliteit van het beschikbare ruwvoeder (want in onze tabellen werkten we met een gemiddeld goede kwaliteit, maar er is veel variatie qua voederwaarde!)? Een even belangrijke vraag is welke mengvoedercomponent je het best kan inzetten om tot een evenwichtig rantsoen te komen.

Er zijn meerdere oplossingen mogelijk, maar hier past dan de economische redenering als volgende stap. In functie van de diverse mogelijke samenstellingen en de prijs van de diverse componenten kan men dan een rantsoendagprijs berekenen, en kan men finaal voor de goedkoopste optie kiezen. Ook prijzen fluctueren echter in de tijd, zodat de economische afweging af en toe moet hernomen worden.

Uiteraard is er ook steeds de mogelijkheid om een samengesteld handelskrachtvoeder aan te kopen, maar uit alles wat voorafgaat, blijkt dat ook dan de oefening moet gemaakt worden wat nu qua samenstelling de beste keuze is om tot een evenwichtig rantsoen te komen, dat tegelijk betaalbaar blijft.

André Calus

Lees ook in Schapen

Hoe bereid je de aflamperiode goed voor ?

Schapen Op sommige bedrijven zijn de eerste lammeren al geboren, maar voor de meeste bedrijven vinden de geboorten plaats tussen half februari en april. De geboorteperiode is de meest delicate, maar ook de belangrijkste periode voor een schapenbedrijf. Het aantal lammeren is bepalend voor de rendabiliteit, maar het moeten wel levende en finaal verkoopbare lammeren zijn.
Meer artikelen bekijken