Startpagina Akkerbouw

Bart Naeyaert, gedeputeerde West-Vlaanderen: “Alles op zijn beloop laten, was en is geen optie”

Lange droogteperiodes zijn al lang niet meer zeldzaam. De schade in de landbouw kan immens zijn. In België zetten we ons dus schrap voor een volgende periode zonder al te veel water. Ook in West-Vlaanderen is er nood aan een doordacht waterbeleid. Zowel landbouw en natuur proberen een weg naar elkaar toe te vinden.

Leestijd : 8 min

In het provinciaal waterbeleid was zo'n 16 jaar geleden vooral waterbeheersing belangrijk. Het voornaamste doel van de provincie was toen vooral om overstromingen te vermijden. In eerste instantie was dat op gebouwen gericht, maar uiteindelijk moeten ook de landbouwgronden beschikbaar blijven voor bewerking.

West-Vlaanderen beheert momenteel 3.653 km waterlopen. Het gaat om de oorspronkelijke provinciale en de gemeentelijke waterlopen die zijn overgenomen. Ongeveer een derde daarvan ligt in een polder. Dat is een derde van de oppervlakte van West-Vlaanderen. Dat is een unieke situatie. Landbouwleven sprak met Bart Naeyaert, gedeputeerde van de provincie West-Vlaanderen, over het waterbeleid.

Overstromingsgebieden

Buiten het poldergebied werden gecontroleerde overstromingsgebieden aangelegd in het verleden, verspreid over heel West-Vlaanderen. Die werken als een soort ‘expansievat’. Op het moment dat er veel regen valt, zal op de piek het teveel aan water overlopen naar het overstromingsgebied. “Waar het kon, hebben we er ook een spaarfunctie aan verbonden. Landbouwers kunnen er in tijden van droogte water gebruiken. In het laagste gedeelte van zo'n gecontroleerd overstromingsgebied kan altijd water staan, maar dan is er nog steeds ruimte voor water bij overvloedige regenval”, aldus Naeyaert.

Nood aan water dichtbij

“Nu zitten we in een situatie waarin de droogteperiodes langer duren. De spaarbekkens en de beken waren vroeger de bronnen om bij droogte water te halen. Nu zijn we echter zover gekomen dat in de zomer in de beken niets meer staat en dat de spaarbekkens niet meer volstaan om de grote hoeveelheid water die nodig is in de landbouw te bieden. Bovendien, als je water van ver moet aanbrengen voor bijvoorbeeld irrigatie, kost het veel geld. Het is ook niet zeker of je dat geld recupereert met de oogst. Het gezegde ‘Water op wieltjes, winst weg’ geldt dan wel”, aldus Naeyaert.

Het is met andere woorden beter om water dichtbij te hebben. In de eerste plaats moet de landbouwer zelf voorzien in zijn voorraad water, en liefst op de plaatsen waar het nodig is. “We staan dit toe nabij een beek, en ook in overstromingsgevoelig gebied als de bufferwerking van dit gebied hieronder niet lijdt. We staan dat toe op 8 meter van de beek en vanaf een bepaald peil. Dat gebeurt op dit moment al vaak. De laatste jaren stijgt het aantal vergunningen en watertoetsen exponentieel.”

Meer opties voor wateropvang

Daarnaast onderzoekt het West-Vlaamse bestuur of er nog andere grootschalige initiatieven mogelijk zijn. Het meest bekende is het Ardo-Inero-project. Daar beheert een coöperatie van landbouwers een netwerk van hydranten in een leiding onder druk. De coöperatie organiseert de distributie van dat water tegen een bepaalde kostprijs. Het gaat over een oppervlakte van 500 ha, waardoor veel landbouwers dichtbij water ter beschikking hebben.

“Hoewel het ettelijke miljoenen kostte om dit aan te leggen en te organiseren, zoeken we nu uit of we dit project niet kunnen herhalen op andere plaatsen, zoals in Ieper en Heuvelland-Poperinge. Het zal gaan over 1 of 3 grote bekkens, of dat het een netwerk is dat vertrekt vanaf een hoger punt... Er zijn tal van opties om water te distribueren. We zoeken ook opties bij industrieterreinen. De regen die daar valt, kan goed worden opgevangen. Een deel ervan kan gebruikt worden voor de industrie zelf, en een deel voor de landbouw in de buurt. Op dat vlak lopen er bovendien al enkele projecten”, klinkt het.

Blue Deal-projecten

Er zijn ook projecten van Blue Deal van Water-Land-Schap lopende. In zo'n project wil men gebiedsgericht innovatief omspringen met water, en dus verschillende doelstellingen tegelijkertijd behalen naar waterbeheersing, -tekort en -kwaliteit. Ook andere doelstellingen die niet landbouwgerelateerd zijn, worden opgenomen, bijvoorbeeld rond landschap.

“Er worden met andere woorden meerdere doelstellingen opgenomen voor een bepaald gebied. In de Westhoek, Damme en Beernem lopen er zo enkele projecten.”

Niet te vergeten: bodemzorg en peilbeheer

Naast de waterbeschikbaarheid verhogen, benadrukt Naeyaert het belang om de structuur van de bodem te verbeteren, om aan koolstofopbouw te doen. Dat kan door koolstof in te brengen, door bijvoorbeeld oogstresten te verwerken. Zo kan de bodem beter water vasthouden.

Daarnaast is peilbeheer cruciaal, dat bovendien afhankelijk is van het gebied. In de polders is er bijvoorbeeld minder helling, men wil daar ook hogere peilen aanhouden. De winterpeilen worden langer aangehouden om meer infiltratie van water in de bodem en het verziltingsgehalte van die waterlopen en in de bodem tegen te houden. In de polders kan men bovendien gebruikmaken van watervoorraden in de zoetwaterkreek ruggen. Dat zijn zandruggen waar de watervoorraad wordt opgebouwd in de winter en men in de zomer dat water kan uithalen om te gebruiken voor irrigatie of voor natuurgebieden. “Daar experimenteren we al heel concreet mee. We zijn dus op alle manieren en technieken aan het proberen om voldoende water vast te houden in de zomer. Dat is niet alleen goed voor de landbouw, maar bij voldoende bodemvocht is er ook minder uitspoeling van nutriënten, omdat de plant de nutriënten opneemt”, vertelt Naeyaert nog.

Niet alles lukt

Naeyaert geeft aan dat veel pistes werden onderzocht, maar dat niet alles succesvol eindigde. “Zo wilden we een grootschalige watervoorraad opbouwen, op de plaats waar een slibopslag ontstond. We wilden een lagune bovengronds en ondergronds creëren om een watervoorraad op te bouwen in de winter, en om deze te gebruiken in de zomer. De grond was echter al beloofd aan landbouwers om gronden uit te ruilen voor het natuurinrichtingsproject De Blankaart.”

Op andere plekken dacht men aan de piste om een gebied (gecontroleerd) te laten onderlopen. Als er echter sprake is van waardevol grasland, zijn de natuurverenigingen niet akkoord. Het grasland gaat immers kapot op die manier.

“We zijn constant op zoek naar nieuwe plekken, soms lukt dat en soms niet. We hebben een droogtecoördinator die dat op West-Vlaams niveau moet coördineren. Die zit op de dienst 'Integraal waterbeleid'. Voor landbouwers met individuele vragen hebben we ook een watermakelaar”, vertelt Naeyaert.

Publiek private samenwerkingen (PPS)

De provincie heeft ook een publiek privaat samenwerkingsverhaal ontwikkeld. In de nabijheid van bebouwde gebieden wil men om overstroming te vermijden soms een ‘expansievat’ maken, zodat pieken van water worden opgevangen.

“Aan de hand van een VITO-kaart bekeken we op welke plaatsen het relevant is, bijvoorbeeld op gronden van landbouwers. We stuurden een call uit waarbij we landbouwers zoeken die op hun grond voor ons water willen bufferen, in ruil zorgen we voor watervoorraad op hun grond. Ons voordeel is dat we geen grond moeten kopen, en het voordeel voor de landbouwer is dat hij watervoorraad op zijn gronden heeft”, geeft Naeyaert mee.

Het is nu het derde jaar dat zo’n call werd uitgestuurd. Nu worden de eerste putten gegraven en aangelegd. De kostprijs per m³ is vergelijkbaar met de grote gecontroleerde overstromingsgebieden. “De vraag is nu – omdat er veel tijd kruipt in het evalueren van de verzoeken – of we in de toekomst nog zullen werken met calls of zelf gericht naar boeren gaan op basis van onze kaarten.”

Vergunningen… een probleem!

Daarnaast bestaat het vraagstuk van de vergunningen. Vanaf een bepaalde oppervlakte moet je een archeologienota maken. Eventueel moet er een bodemonderzoek gebeuren, en moeten nog andere zaken in orde worden gebracht of gebeuren. Alles tezamen kan dat veel geld kosten. Bepaalde zaken kunnen hierdoor niet worden gerealiseerd, omdat het voor de landbouwer financieel niet haalbaar is. Naeyaert geeft aan dat men ook voor de gecontroleerde overstromingsgebieden 1 tot 3 jaar vertraging oploopt door archeologisch onderzoek.

“Als er iets gevonden wordt van archeologische waarde, wordt dit verder onderzocht. In deze legislatuur heeft het me al 600.000 euro gekost aan archeologisch onderzoek. Voor een landbouwer zijn deze bedragen moeilijk om dragen.”

Wat met uitgegraven grond?

Bij het graven van een put moet de uitgegraven grond ergens terechtkomen. De landbouwer wil dat het liefst waar er een put is die moet worden opgevuld, of op een plaats waar de grond verbeterd kan worden. Als dat in overstromingsgevoelige gebieden ligt, krijgt de landbouwer daar geen vergunning voor. Het moet op een niet-overstromingsgevoelige plaats, maar dat is niet altijd interessant.

“Hierdoor is er dus ook een spanningsveld bij het aanleggen van putten, maar er worden wel heel veel private putten aangelegd door de landbouwers, wat we zeker goed vinden. Ze krijgen daarvoor ook VLIF-steun.”

Captatie in de hand houden

Momenteel is er een meldingsplicht voor als men water wil capteren. Er is geen vergunningsplicht. Vroeger hadden de polderbesturen een heel goed systeem: de vergunningen om te capteren werden door de polders zelf gegeven en beslist. Door een bepaalde decreetswijziging kunnen ze dat nu niet meer. “Dat vind ik jammer, want het was een goed systeem: het bestuur kent het gebied immers het best en kon er het best over oordelen.”

Naeyaert is ervan overtuigd dat we in de toekomst niet meer zo afhankelijk mogen zijn van de beken in de zomer. “Als er geen water in zit, heeft het geen zin om te spartelen voor dat laatste beetje water. We moeten buiten het droge seizoen voldoende water voorzien. In de polders is het wel zo dat dichtbij gelegen waterkanalen water bieden aan de polders, zodat dat er een bepaald peil aangehouden kan worden. Als de droogte echter zo extreem wordt dat dit ook niet meer kan, bijvoorbeeld omwille van de scheepvaart, zal het concurrentieverhaal rond water op termijn nog sterker spelen dan in het verleden”, waarschuwt Naeyaert.

Aanpassen… als het kan

Naeyaert is er zich van bewust dat er al veel gebeurt, maar dat dit zeker niet voldoende zal zijn. “Er wordt soms gezegd dat we andere gewassen moeten telen, maar dat is niet zo evident. Als het te droog is, zal er niet veel meer kunnen groeien. En als er iets groeit, moet de voedings- en voederwaarde nog goed zijn.”

Momenteel valt er nog voldoende water uit de lucht op jaarbasis. Naeyaert is ervan overtuigd dat men op sommige plaatsen kan aanpassen met een andere teelt. “We kunnen wel niet alle groenten en aardappelen bannen omdat ze irrigatie nodig hebben. Ze zeggen vaak over landbouw dat ze zich moeten aanpassen, maar dat kan evengoed over natuur”, geeft hij mee.

“De polders zijn altijd een gebied geweest waar de mens de omgeving heeft gemanipuleerd: men heeft dijken aangelegd, ingepolderd voor onder andere landbouw en natuur. Op zich lijkt het me dus ook niet verkeerd om gebieden te manipuleren tot een gebied met waterbeheer dat wenselijk is. Alles op zijn beloop laten, is geen optie.”

Marlies Vleugels

Lees ook in Akkerbouw

Volg de bladluizendruk vooral in wintertarwe op

Granen Het Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) meldt dat de gevoeligste fase voor het dwergvergelingsvirus op veel gerstpercelen voorbij is. In wintertarwe moet dit nog wel opgevolgd worden. Dwergvergeling dient voorkomen te worden door bestrijding van bladluizen.
Meer artikelen bekijken