Vruchtwisseling: perspectieven op korte én lange termijn
Bodemkwaliteit en bodemvruchtbaarheid vormen de basis voor goede opbrengsten. In Vlaanderen heeft echter 35 % van de akkerbouwgronden een te laag organische stofgehalte en een pH onder de streefzone.

O
Belang van organische stof
Een gezonde bodem is de basis voor een goede opbrengst. Het organische-stofgehalte speelt hierin een sleutelrol. De bodemstructuur, het watervasthoudend vermogen, de infiltratiecapaciteit, het ziektewerend vermogen en kringlopen van koolstof en nutriënten worden in sterke mate beïnvloed door de aard en hoeveelheid organische stof in de bodem. Onder een hoger organische-stofgehalte zijn er tevens meer macroporiën waardoor neerslag sneller en homogener in de bodem dringt, en er dus geen plassen ontstaan. Overtollig water wordt sneller gedraineerd zonder dat het van het perceel afstroomt.
Bovendien kan bij een hoger organische-stofgehalte veel meer vocht door de bodem worden vastgehouden, zonder dat de toegankelijkheid van het perceel er onder leidt. Dit groter vochthoudend vermogen is een zeer belangrijke buffer in droge periodes. Het zorgt ervoor dat het negatieve effect van droge weersomstandigheden in de zomer pas later en minder sterk tot uiting komt. De combinatie van een hoger organische-stofgehalte en het daaraan gekoppelde beter vochthoudend vermogen leidt systematisch tot hogere opbrengsten. Het is duidelijk dat een goede bodemvruchtbaarheid leidt tot een betekenisvolle hogere opbrengst.
Het is dus zeer belangrijk om de organische-stofbalans van de bodem in evenwicht te houden. Een aangepaste teeltrotatie in combinatie met groenbemesters en het toedienen van vers organisch materiaal (onder de vorm van gewasresten of organische bemesting) verhoogt het organische-stofgehalte en dus de bodemvruchtbaarheid en de gemiddelde opbrengsten.
De zwakheden van een monocultuur kuilmaïs komen in de praktijk steeds vaker tot uiting, vooral in jaren met slechte weersomstandigheden. Dit is te wijten aan een complex van verschillende factoren, o.a. bodemcompactie, onkruiddruk en een negatieve organische-stofbalans. Om deze negatieve effecten van monocultuur te compenseren werd in het verleden vaak overbemest, maar dit wordt vandaag sterk afgestraft vanuit de mestwetgeving.
Het doorbreken van de monocultuur biedt kansen om de bodemvruchtbaarheid en ook de maïsopbrengst op peil te houden en/of te verbeteren. Het is bovendien een efficiënte maatregel om ziekte-, plaag- en onkruiddruk te beheersen. Het aanreiken van richtsnoeren voor een betere bodemvruchtbaarheid door het doorbreken van de monocultuur maïs is vandaag uitermate beleidsrelevant in het licht van o.a. de vergroeningsmaatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid waarbij gewasdiversificatie één van de verplichte maatregelen is.
Het doorbreken van de monocultuur kan uiteraard op veel verschillende manieren, waarbij de ene rotatie al efficiënter is als de andere. Bij het opstellen van een gewasrotatie moet met verschillende zaken rekening gehouden worden. Zo mag de ruwvoedervoorziening van een melkveebedrijf uiteraard niet in het gedrang komen. Verder moeten de gewassen optimaal op elkaar aansluiten opdat het ecologisch en economisch zou resulteren in een meerwaarde. Via het doorbreken van de monocultuur creëert de landbouwer ook een productiesysteem met meer veerkracht. Immers, door het verbouwen van meerdere gewassen kan het risico op een te krappe ruwvoederproductie verkleind worden. Dit bleek duidelijk in het jaar 2016 waarbij bedrijven die enkel steunden op maïs en grasland extra werden getroffen.
Om de impact van vruchtwisseling op het economisch bedrijfsresultaat op korte termijn en op de bodemvruchtbaarheid op lange termijn te kwantificeren, werden in het kader van het project: “Richtsnoeren voor een betere bodemvruchtbaarheid door het doorbreken van de monocultuur maïs” verschillende vruchtwisselingscenario’s opgesteld en doorgerekend.
Voor de verschillende vruchtwisselingscenario’s werden fiches opgesteld. Deze fiches zijn terug te vinden op de website van het LCV (www.lcvvzw.be). Op deze fiches wordt het scenario toegelicht (gewassen, bemesting, …). De verwachte opbrengsten werden bepaald op basis van proefveldgegevens van de proefhoeve Bottelare. Op basis van de kostprijsraming voedergewassen van het LCV werd de teeltkost van de rotatie berekend. Deze gegevens werden vervolgens gebruikt om de prijs voor de productie van 1000 kVEMeq in te schatten. Hieruit bleek dat de kostprijs per 1000 kVEMeq het hoogste was voor een derogatiebedrijf dat voor 50 % bestaat uit monocultuur kuilmaïs en voor 50 % uit monocultuur grasklaver. Kuilmaïs afwisselen met vlinderbloemigen (bv. veldbonen), voederbieten en wintertriticale gevolgd door een groenbemester bleek economisch het voordeligste te zijn (Tabel). Bovendien kunnen voor de teelt van vlinderbloemigen subsidies aangevraagd worden in het kader van de agromilieumaatregelen.
De CSLIM© tool van de Bodemkundige Dienst van België (www.bdb.be) werd aangewend om de evolutie van het organische-koolstofgehalte in de bodem voor de verschillende scenario’s op lange termijn te simuleren. Uit deze simulaties bleek dat monocultuur kuilmaïs (zonder grassnede) niet in staat is om het organische-koolstofgehalte te verhogen (scenario 1). Het inzaaien van Italiaans raaigras na de maïsoogst zorgt voor een lichte toename van het organische-koolstofgehalte (scenario 2). De rotatie met grasklaver (scenario 4) bleek het meest efficiënt te zijn en resulteren in een aanzienlijke toename van het gehalte aan organische koolstof. Op basis van deze simulaties blijkt ook dat de mate van de stijging van het organische-koolstofgehalte afhankelijk is van de specifieke opeenvolging van de gewassen. Bij sommige rotaties is er slechts een lichte stijging van het organische-koolstofgehalte. We moeten hier echter wel bij vermelden dat de landbouwer, door het toepassen van vruchtwisseling, extra mogelijkheden in handen heeft om de bodemkwaliteit te verbeteren, bv. door het inwerken van een groenbemester, het toevoegen van extra organisch materiaal, enz. Het koppelen van vruchtwisseling en investeren in bodemvruchtbaarheid is dus een onlosmakelijk gegeven.