Het Grondwettelijk Hof spreekt zich uit over overhangende takken en doorschietende wortels

Overhangende takken mogen bijgesnoeid worden.
Overhangende takken mogen bijgesnoeid worden. - TD

In haar arrest van 5 juli 2018 stelt het Grondwettelijk Hof dat dit artikel niet discriminerend is en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt. Wij kaderen dit arrest en de gevolgen ervan voor onze lezers.

Prejudiciële vraag

Wanneer rechtbanken of hoven in België bij de behandeling van een rechtszaak geconfronteerd worden met wetten en decreten waarvan de grondwettigheid in twijfel wordt getrokken, kunnen deze rechtbanken zich tot het Grondwettelijk Hof richten vooraleer zij zelf een vonnis maken. Meer in het bijzonder kunnen zij dan, vooraleer zelf uitspraak te doen, vragen dat het Grondwettelijk Hof de betwiste wetten of decreten onderzoekt. Deze techniek waarbij een gewone rechtbank tussenkomst vraagt aan het Grondwettelijk Hof wordt de prejudiciële vraag genoemd.

Tijdens de duur dat de rechtbank wacht op het antwoord van het Grondwettelijk Hof wordt de rechtspleging geschorst. Dit betekent dat een rechtszaak verplicht stilvalt, zodra de rechtbank een vraag heeft gesteld aan het Grondwettelijk Hof.

Veldwetboek getoetst

Door de Vrederechter van het kanton Ath-Lessines werd aan het Grondwettelijk Hof gevraagd of artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek, niet strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Meer in het bijzonder vroeg de Vrederechter of het niet discriminerend is dat de regels om een ander zijn overhangende takken te doen snoeien of zijn doorschietende wortels te hakken voorzien in een overjaarbaarheid, terwijl de regels over de lichten en zichten wel in een systeem van verkrijgende verjaring voorzien.

Situering van de getoetste norm

In haar arrest van 5 juli 2018 situeert het Grondwettelijk Hof eerst artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek, binnen het volledige Veldwetboek waar het kadert in regeling van de afstanden van beplantingen.

Het artikel 35 Veldwetboek bepaalt dat hoogstammige bomen slechts op een door vast en erkend gebruik bepaalde afstand mogen geplant worden. Wanneer er geen dergelijk gebruik bestaat, mogen hoogstammige bomen slechts op twee meter, andere bomen en levende hagen slechts op een halve meter van de scheidingslijn tussen twee erven worden geplant.

Volgens artikel 36 van het Veldwetboek kan een nabuur de rooiing eisen van bomen, hagen, heesters en struiken die op een kortere afstand geplant zijn dan de wettelijke afstand.

Artikel 37 van het Veldwetboek voorziet dan weer in de mogelijkheid om zelf de doorschietende wortels van beplantingen van een nabuur af te hakken als ze de eigendomsgrens voorbij gaan en de mogelijkheid om de nabuur te verplichten zijn overhangende takken af te snijden. Het recht om de wortels weg te hakken of de takken te doen afsnijden verjaart niet.

De artikelen 675 tot 680 van het Burgerlijk Wetboek regelen de afstand die in acht moet worden genomen door de eigenaar die lichtopeningen en uitzichten op het eigendom van de nabuur maakt.

Discriminatie ?

Het Grondwettelijk Hof moest dus beslissen of er sprake is van discriminatie tussen, enerzijds, de eigenaar van een boom die sedert meer dan 30 jaar op een onwettige afstand is geplant en, anderzijds, de eigenaar van een bouwwerk dat sedert meer dan 30 jaar is voorzien van een niet-conform uitzicht met oversteek, door een balkon, een uitsprong of dergelijke, op het aanpalend erf. De eerstgenoemde kan immers de boomtakken of -wortels die sedert meer dan 30 jaar over het naburige erf hangen of erop doorschieten, niet behouden op grond van een erfdienstbaarheid die door verjaring is verkregen, terwijl de laatstgenoemde de constructie die feitelijk uitsteekt boven het naburige erf, krachtens een dergelijke erfdienstbaarheid wel kan behouden.

Deze verschillende verjaringsregels moesten door het Grondwettelijk Hof worden afgewogen in het licht van art. 690 Burgerlijk Wetboek dat stelt dat voortdurend zichtbare erfdienstbaarheden door 30 jarige verjaring verkregen kunnen worden.

Beslissing van het Hof

Het Grondwettelijk Hof beslist uiteindelijk dat artikel 37 lid 4 van het Veldwetboek de Grondwet niet schendt en niet discriminerend is. Het Grondwettelijk Hof stelt vast dat er inderdaad een verschil in behandeling bestaat maar dat dit berust op een objectief en pertinent criterium van onderscheid.

Het recht om doorschietende wortels af te hakken of een ander te verplichten zijn overhangende takken te snoeien blijft dus onverjaarbaar.

Jan Opsommer

Meest recent

Meest recent