Startpagina Varkens

Bij neonatale diarree bij biggen… geen enkele factor over het hoofd zien!

Op varkensbedrijven komen nog vaak gevallen van diarree bij jonge biggen in de kraamstal voor. Dat is niet nieuw. Wat veranderd is, is de aanpak van het probleem en ook de diagnosemiddelen en de behandelingsopties. Indien bacteriën, zoals E. Coli, in de meeste gevallen als veroorzaker kunnen worden aangewezen, mag men niet vergeten dat ook een parasiet of virussen een rol kunnen spelen. En ook omgevingsfactoren die het verschijnen van de ziekte of haar intensiteit kunnen bevorderen, moeten in rekening gebracht worden.

Leestijd : 8 min

Men zou de vraag kunnen stellen waarom het nog goed is om zich te interesseren aan neonatale diarree bij biggen. Wel, eenvoudig omdat er zich nog frequent gevallen van de ziekte voordoen en omdat de economische weerslag ervan groot is in termen van sterfte van biggen, daling van het speengewicht van de biggen, maar ook tragere groei tussen het spenen en het afleveren van de overlevende biggen. Zonder dan nog van de behandelingskosten te spreken!

Daarbij komt ook nog de stress die de varkenshouder heeft wanneer zijn dieren ziek zijn. Wie heeft niet het volgende geval van neonatale diarree veroorzaakt door in de kraamstal te komen? Wanneer de gevallen zich voordoen van de ene groep op de andere, vreest men steeds dat er een volgende zal komen.

Remedies bestaan

Zeker, er bestaan behandelingen. En wanneer er zich een eerste geval voordoet, heeft men vaak de neiging om onmiddellijk naar antibiotica te grijpen. Is dat gerechtvaardigd? Is er mogelijkheid om het gebruik van antibiotica te vermijden? En als dat niet het geval is, welke zijn de meest efficiënte?

Wie zegt diarree, zegt ook uitdroging. Heeft u de zeug een duwtje in de rug gegeven om de biggen van voldoende vocht (melk) te voorzien? In tegenstelling met kalveren is rehydratatie bij biggen zeer complex. Je kunt ze geen fles geven. Wel kan men de biggen 2 tot 3 maal per dag vloeistof laten opnemen door een rehydraterende vloeistof ter beschikking te stellen in een schaaltje op de grond. Maar dan moeten de biggen het nog willen opnemen en mogen ze het schaaltje niet vervuilen met mest of er zich gaan in baden.

Om de immuniteit van de zeugen te verbeteren, zodat ze een biestmelk rijk aan antistoffen aan de biggen bezorgen, kan het aanbevolen zijn om ze te vaccineren. Maar welk vaccin moet men dan kiezen? Het ene vaccin is immers het andere niet. Onder de op de markt beschikbare vaccins zijn er die beschermen tegen colibacillose bij pasgeboren biggen, terwijl andere toelaten de verliezen veroorzaakt door Clostridium perfringens type C te beperken. Het is dus van groot belang om juist te kunnen bepalen waar de biggen aan lijden om een juiste keuze te maken.

Vandaar dat moet gekozen worden voor een totaalaanpak van het probleem, waarbij het dier zelf, de huisvesting, de voeder- en watervoorziening, het bedrijfsbeheer, de ziekteverwekkers en de veehouder zelf in rekening moeten worden gebracht. Geen enkele van deze factoren mag over het hoofd gezien worden!

De zeugen in goede conditie in de kraamstal brengen is een goed begin voor het voorkomen voor neonatale diarree.
De zeugen in goede conditie in de kraamstal brengen is een goed begin voor het voorkomen voor neonatale diarree. - Laitat

De dieren

Zijn de zeugen waarvan de biggen aangetast zijn door diarree van alle ouderdomscategorieën of zijn het vooral eerste- of tweedeworpszeugen? In het eerste geval kan het gaan om een nieuw pathogeen dat recent in het bedrijf is binnengekomen en waartegen nagenoeg geen enkele zeug een antwoord heeft kunnen bieden. Het kan ook gaan om een pathogeen dat bij de zeugen geen immuniteit meebrengt die haar toelaat om via de biestmelk de biggen bescherming te bieden. Cystoisospora suis, een parasiet, kan ook de biggen van zeugen van alle leeftijdsgroepen aantasten.

Indien het enkel de biggen zijn van jonge zeugen, dan is dat het signaal dat er iets schort aan de immuniteit van deze jonge zeugen. In dat geval moet de acclimatisering van de jonge zeugen (aanpassing aan de bedrijfsomgeving) herzien en verbeterd worden. Ook de conditie van de zeugen bij het binnenbrengen in de kraamstal kan een rol spelen. Om voldoende biestmelk en nadien melk in voldoende hoeveelheid en van goede kwaliteit te kunnen geven, moeten de zeugen in goede conditie zijn wanneer ze in de kraamstal komen. Ze mogen niet te mager, maar ook niet te vet zijn.

En de biggen? Zijn ze voldoende sterk en levenskrachtig bij de geboorte om snel en goed te gaan zuigen? Bij zeer vruchtbare zeugenlijnen moet er op gelet worden dat al de biggen een voldoende hoog geboortegewicht behouden en voldoende energie hebben om snel de onmisbare biestmelk te gaan opnemen. Een zeug produceert gemiddeld 3,6 kg biestmelk en elke big moet er 220 gram van opnemen (in kleine opeenvolgende zuigbeurten van 15 tot 30 ml). Ideaal gebeurt dat binnen de 6 uren na de geboorte en zeker moet dat gebeuren binnen de 10 tot 12 uren na het begin van het werpen.

Huisvesting

Wanneer de biggen het te koud hebben blijven ze meer in de nabijheid van hun moeder en loopt men meer risico op doodliggen. De risico’s van hypothermie (te lage temperatuur) zijn groot: de biggen zijn minder actief en hun kans om een speen te bemachtigen verkleint…

Het is noodzakelijk om het thermisch comfort van de pasgeboren biggen te garanderen, maar er moet daarbij ook gewaakt worden over het thermisch comfort van de zeug. Wanneer de zeugen het te warm hebben (vanaf 25 °C en meer), gaan ze minder voeder opnemen en zullen ze ook minder melk produceren. Concreet moet men in de stal een omgevingstemperatuur nastreven van 22 °C (tussen 20 en 24 °C) en daarnaast een biggennest voorzien waarin de temperatuur 28 tot 34 °C bereikt. Dat kan door middel van een infraroodlamp of door een verwarmingsmat op de grond.

Om de overdracht van pathogenen van de ene groep zeugen naar de volgende te vermijden, moet men elk compartiment grondig reinigen en ontsmetten. Dat verlaagt de besmettingsdruk.

Voeder- en watervoorziening

De voeding van de zeug in de kraamstal moet aan de zeug eerst en vooral toelaten om de melkgift op gang te brengen zonder eerst een fase van verstopping te moeten doormaken. Opdat alles goed zou verlopen moet het rantsoen dat enkele dagen vóór en juist na het werpen wordt verstrekt voldoende vezels bevatten en zeer smakelijk zijn.

Nadien moet het rantsoen rijk genoeg zijn om aan de specifieke behoeften van een lacterende zeug te beantwoorden. Tot slot moet de hoeveelheid voeder progressief verhoogd worden met 500 gram per keer, zonder de zeug werkelijk vol te proppen. Het ideaal is om het voeder te verstrekken in twee of zelfs drie beurten per dag.

Het water dat verstrekt wordt moet van drinkwaterkwaliteit zijn en naar believen beschikbaar. Dat is onmisbaar als men wil dat de zeug voldoende melk produceert. Men neemt aan dat een lacterende zeug 20 tot 30 liter water per dag drinkt. Het debiet van de drinkbakjes van de zeugen in de kraamstal moet 1,5 liter per minuut bedragen wanneer het om een drinknippel gaat en 3 liter wanneer het gaat om een bak of een drukknop. Op de ogenblikken van grote vraag, met name wanneer het voeder verstrekt wordt, moeten alle zeugen tegelijkertijd kunnen drinken … zonder daarom overspat te worden als gevolg van een te hoge druk op de leiding.

Bedrijfsbeheer

Het beheer van een zeugenbedrijf moet in groepen georganiseerd worden. Dat is het beste op gebied van arbeidsorganisatie en ook om de gezondheid van de zeugen te verbeteren. Rekening houdend met het aantal zeugen dat tegelijkertijd in de kraamstal kan en het aantal afdelingen dat de kraamstal bevat, kan men het beheer in groepen dat het best past bij het bedrijf definiëren. Op dit ogenblik bestaat de voorkeur om een vierwekensysteem (met 5 groepen zeugen) te organiseren of een vijfwekensysteem (met 4 groepen zeugen). Er bestaat ook de mogelijkheid om in een zevenwekensysteem te werken: in dat geval zullen er slechts drie groepen zeugen zijn.

Om dat te bereiken moet men in de praktijk een groep zeugen op dezelfde dag spenen en de bronst van de jonge zeugen die men in de groep wil brengen synchroniseren.

Om de bronst van de jonge zeugen te synchroniseren kan men altrenogest gebruiken. Vijf tot zes dagen na het spenen van de biggen of de stopzetting van de behandeling van de jonge zeugen wordt de ganse groep geïnsemineerd om 114 tot 115 dagen later gegroepeerde worpen te bekomen. Door op dezelfde manier tewerk te gaan bij de volgende groepen kan men het werk en het ritme van de tussenkomsten op het bedrijf organiseren.

Vanuit het oogpunt van voorkomen van neonatale diarree bij biggen, biedt het werken in groepen als voordeel dat men de kraamstal na het spenen volledig kan reinigen en ontsmetten. Men kan ook een leegstand van enkele dagen organiseren en de volgende groep zeugen pas nadien in de kraamstal brengen. Vanuit hygiënisch oogpunt is dat ideaal.

Ziekteverwekkers

De ziekteverwekkers die verantwoordelijk zijn voor neonatale diarree bij biggen zijn bacteriën, virussen en een parasiet. De stammen van hemolytische enterotoxische E. coli die neonatale diarree bij biggen veroorzaken behoren tot verschillende types: F4 (K88), F5 (K99), F6 (987P), F 18 en F 41. Het onderzoek van de inhoud van de dunne darm van de biggen waarop een autopsie werd uitgevoerd is het beste middel om te achterhalen welke stam in het spel is. Plan B is om uitwerpselen van de biggen op te vangen ‘aan de bron’, nadat men de ontlasting van enkele aangetaste biggen heeft gestimuleerd.

Indien plotse sterfte voorkomt bij biggen tussen 1 en 10 dagen, moet men ook denken aan Clostridium perfringens type C. Om daarvan zekerheid te krijgen moet op een aantal biggen een autopsie uitgevoerd worden. Met deze bacterie kan ook diarree voorkomen en in sommige gevallen is hij bloederig: Om volledig te zijn moeten ook andere bacteriën vernoemd worden, zoals Clostridium perfringens van het type A, Clostridium difficile en enterococcen.

Bij de virussen vindt men het rotavirus en, erger nog, het coronavirus terug, zoals datgene dat de epidemische varkensdiarree veroorzaakte die in 2015 en 2016 zeer veel sterfte veroorzaakte in de kraamstallen in tal van varkensbedrijven in Vlaanderen.

Ten slotte mag ook Cystoisospora suis, een parasiet die verantwoordelijk is voor coccidiose bij biggen, niet vergeten worden. Hij is verantwoordelijk voor diarree en groeiachterstand bij biggen, die tot gevolg hebben dat ze op het ogenblik van het spenen 300 tot 500 gram lichter wegen, … een handicap die ze later nog moeilijk te boven komen.

De veehouder

Het snel ontdekken van een geval van neonatale diarree door de veehouder is van groot belang voor het welslagen van een behandeling van de biggen. Op dat ogenblik is het zeer belangrijk om zelf geen overdrager te worden van de ziekte: met de laarzen en vuile handen kan men de pathogenen die verantwoordelijk zijn voor de ziekte transporteren en aldus nieuwe biggen besmetten.

Vervolgens is het belangrijk om adequate preventieve maatregelen op punt te stellen: acclimatisatie van de jonge zeugjes, regelmatige vaccinatie, respecteren van het werken in groepen met tussentijdse reiniging en ontsmetting. Ook dat ligt volledig in de handen van de veehouder zelf. Om u te helpen die maatregelen tegen neonatale diarree uit te werken is uw dierenarts de aangewezen persoon.

Naar Stéphanie Dalle en Martine Laitat, Varkenskliniek Universiteit Luik en Frédéric Smeets (Arsia)

Lees ook in Varkens

Mobiele buitenstal verhoogt dierenwelzijn bij biologische varkens

Varkens Mobiele buitenstallen zien we in Vlaanderen doorgaans vooral voor vlees- of legkippen. Dankzij een nieuw stalsysteem kunnen nu ook zeugen met hun biggen buiten op de weide rondlopen. De biologische varkenshouderij De Vleterbeek uit Poperinge is volgens BioForum de eerste met zo’n mobiele buitenstal.
Meer artikelen bekijken