Startpagina Veeteelt

Voeder, dier, ras en huisvesting zijn sterke troeven voor de beperking van methaanuitstoot in de veeteeltsector

De directe emissies vanuit de landbouw in Vlaanderen zijn goed voor bijna 10% van alle Vlaamse emissies die bijdragen aan het broeikaseffect. Sectoren die meer vervuilen, zijn de industrie (27%), het transport (19%) en de huishoudens (14%). “Runderen zijn dan weer niét de allerbelangrijkste bron van die toename”, zegt Sam De Campeneere (ILVO). “Wereldwijd veroorzaakt de veeteelt via methaan 4 tot 5% van alle CO2-equivalenten. Aan dat cijfer dragen koeien het grootste deel aan bij.”

Leestijd : 7 min

Eerst dit: de sterke verhoging van de broeikasgassen (koolstofdioxide CO2, methaan CH4 en distikstofmonoxide N2O of lachgas) is dé oorzaak waarom de aarde verder opwarmt. “In de loop van de geschiedenis zijn er altijd schommelingen geweest, maar de concentraties aan broeikasgassen is vandaag nog nooit zo hoog geweest”, duidt Sam De Campeneere. Hij is in ILVO-diensthoofd van het onderzoeksteam ‘dierlijk onderzoek’ en expert Landbouw & Klimaat.

Mens is verantwoordelijk

Wetenschappelijk is bewezen dat de opwarming van de aarde wordt veroorzaakt door de emissies als gevolg van menselijke activiteiten. Globaal gezien gaat het om koolstofdioxide CO2 (75% van alle emissies) door verbranding van fossiele brandstoffen (87 %) en veranderingen in landgebruik (9%), methaan CH4 (16% van alle emissies) door ontginning van fossiele brandstoffen (33 %) en landbouw (veeteelt 27% en rijstproductie 9 %), afvalwater 10 % en vuilnisbelten 10 % en ten slotte distikstofmonoxide N2O (6% van alle emissies) door landbouw (bemesting, 67%) en verbranding fossiele brandstoffen (10 %).

Veeteelt en broeikas

“De directe emissies van de landbouw in Vlaanderen waren in 2016 verantwoordelijk voor 9,3% van de totaal Vlaamse uitstoot van broeikasgassen”, stelt Sam De Campeneere. “Grotere actoren zijn industrie (27%), transport (19%) en huishoudens (14%). Maar als je alle indirecte processen van de landbouw mee in rekening brengt (methaan, ontbossing, landgebruik, productieprocessen...) is landbouw wel één van de belangrijkste bronnen van de globale en totale uitstoot van broeikasgassen.”

Sam De Campeneere.
Sam De Campeneere. - Foto: LV

En wat is het aandeel dan van de rundveesector? Zijn koeien de belangrijkste bron van het broeikaseffect? “Neen”, zegt expert Sam De Campeneere. “Veeteelt veroorzaakt via methaan wereldwijd ongeveer 4 tot 5 % van alle CO2-equivalenten. Het klopt wel dat het grootste deel daarvan door koeien wordt bijgedragen.”

Ook in Vlaanderen draagt onze rundveesector voor 4% bij aan de emissie van broeikasgassen. Die uitstoot van broeikasgassen door de rundveehouderij daalde voortdurend, maar sinds 2013 is er weer een lichte stijging. In de periode van 2010-2013 was er een stagnatie. Die schommelingen zijn dan vooral het gevolg van schommelingen van het aantal dieren. In dezelfde periode was er ook een stagnatie van de uitstoot van ammoniak.

Volgens de Europese doelstellingen moet de emissie van broeikasgassen in België tegen 2020 met 15% gereduceerd worden, met 2005 als referentiejaar. Tegen 2030 wil Europa zelfs een vermindering van 30% realiseren . In Vlaanderen is dat vertaald in het Vlaamse Klimaatbeleidsplan, wat dan weer geresulteerd heeft in het Convenant Enterische Emissies.

Het Klimaatsbeleidsplan voorziet verschillende doelstellingen.
Het Klimaatsbeleidsplan voorziet verschillende doelstellingen. - Foto: ILVO

Tot daar de cijferkundige omslag. Maar hoe kunnen we nu die impact reduceren? Eerst wat inzicht in de productie van dat methaan. De productie van dat gas is eigen aan herkauwers. Methaan wordt niet door de koe zelf geproduceerd. Maar de micro-organismen in de pens produceren methaan (CH4) uit koolstofdioxide (CO2) en diwaterstof (H2) tijdens fermentatie (omzetting) van het voeder.

Gemiddeld stoot een rund tussen 200 en 500 g methaan uit. 90% van dat methaan wordt opgerispt, of komt dus via de muil van de koe in de lucht (atmosfeer) terecht. De fermentatie van koolhydraten is verantwoordelijk voor H2 productie (diwaterstof) en dus ook voor de productie van methaan (CH4).

Invloeden van methaan-emissie

Maar wat zijn de factoren die de methaan-emissie beïnvloeden? We hebben het dan over zaken als het dier zelf, het ras, de omgeving en in grootste mate het voeder. Hoe het voeder is samengesteld, is van belang voor de totale dagelijkse methaanproductie: de opname van droge stof (hoe meer droge stof, hoe meer methaan), de vezels in het rantsoen (hoe meer vezels, hoe meer methaan) en het aandeel van krachtvoeder in het rantsoen (hoe hoger het aandeel van krachtvoer bij dezelfde droge stof, hoe minder methaan).

Voederadditieven

Voor het terugdringen van die methaanuitstoot hebben voederadditieven hun invloed intussen al bewezen. Zo blijkt uit onderzoek dat het product Bovaer de methaanuitstoot doet dalen. Dat product wordt nu verder ontwikkeld door multinational DSM. Dagelijks een kwart theelepeltje van de methaanremmer Bovaer zou volgens experten voldoende zijn om het enzym dat de methaanproductie in de maag van een koe veroorzaakt, te onderdrukken.

Volgens DSM zou het product niet alleen bij herkauwers werken, maar ook bij geiten en schapen. Onderzoekers ontdekten dat het mogelijk is de uitstoot van ‘enterisch’ methaan (uit het dier zelf) met 30 % te verlagen. Enkele onderzoeken haalden zelfs een vermindering van 80 %, wordt door onderzoekers in Nederland beweerd.

Die uitvinding is een opsteker voor veehouders in een tijd dat de druk vanuit politiek en maatschappij groot is om de uitstoot van hun bedrijven zo snel mogelijk een halt toe te roepen. De ontwikkeling van de nieuwe methaanremmer is echter nog niet helemaal afgerond.

Specialisten van DSM, Wageningen University & Research, Friesland Campina, Agrifirm, De Heus diervoeding en veevoedingsconcern ForFarmers verwachten in februari 2020 precies te weten “wat de interactie is tussen de verschillende rantsoenen en doseringen van Bovaer”.

Verder onderzoek

Hoeveel het product de boer zou kosten, is ook nog niet bekend. Feit is dat in onderzoek belangrijke stappen voorwaarts worden gezet. Vraag is of dat ook heiligmakend is. Experten benadrukken dat ook de afkomst (fokkerij), het ras en bijvoorbeeld ook (in mindere mate) de huisvesting een invloed hebben op de methaanuitstoot. “Huisvesting heeft zo goed als geen effect op de enterische emissies. Wel op de methaanemissies uit mest”, zegt Sam De Campeneere. Dus, de wijze van die mestopslag zelf heeft een invloed, eerder dan de huisvesting. Maar er is nog heel wat verder onderzoek nodig. Zo moeten de neveneffecten van de selectie naar minder methaan op andere kenmerken, nog verder worden onderzocht. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat minder methaan samengaat met een lagere verteerbaarheid van de celstof.

Uit mest of uit het dier

Belangrijk is verder dat er in de methaanuitstoot een onderscheid wordt gemaakt tussen de uitstoot die voortkomt uit mest en die uit enterische emissies. Maar om bijvoorbeeld methaan en distikstofmonoxide uit de stal en de mestopslag te halen, zijn aanpassingen nodig, zoals stallen met gesloten voeren (gladheid) of roostervloeren met ondiepe put. Bij een diepe put moet jede putemissies afvangen. Dat kan ook bij ondiepe put om ammoniak af te zuigen. Andere dingen die je kan doen zijn vaste mest en (vloeibare mest) gier apart verzamelen, zorgen voor volledig gesloten opvang van mest en gier en de vergisting van mest/opvang van emissies.

Door hiermee rekening te houden, wordt nog extra winst geboekt omdat deze maatregelen ook voordelig zijn voor de vermindering van emissies van ammoniak uit de stal.

Gesloten stal

Er zijn verschillende mogelijkheden om die methaanuitstoot te reduceren. Enerzijds door de manipulatie van de pensflora en de pensfermentatie. Brongerichte maatregelen zijn dan de aanpassing van het rantsoen (bijproducten, minder import soja, lijnzaad) en voederadditieven (methaanremmers en het voorkomen van de vorming van methaan).

“Anderzijds door meer aandacht van fokkerij en genetische selectie (betere efficiëntie van de voeding en lage methaanproductie, het verbeteren van de efficiëntie van de productiesystemen en invloeden van ras op de methaanemissie). Ten slotte speelt ook het stal -en mestmanagement een rol (end-of pipe maatregelen)”, zegt Sam De Campeneere samenvattend.

Is de stal van de toekomst open of gesloten? En hoe zou de samenleving reageren op een gesloten stal voor rundvee? “Dan zouden alle emissies uit stal en mestopslag kunnen worden opgevangen en kunnen worden verwerkt.” Voor varkens is dat een vanzelfsprekendheid, voor runderen is er nog een lange weg te gaan. Als een gesloten stal dan al wenselijk zou zijn, wat toch niet evident is.

Ook... dierenwelzijn!

Nog belangrijk om vast te stellen, is het gegeven dat duurzaamheid meer is dan bijvoorbeeld het aspect ‘klimaat’. “De duurzaamheidsaspecten zijn ook economisch, ecologisch én sociaal. Of nog anders: profit , planet en people. En aan dat people-luik hangt ook alsmaar meer het aspect ‘dierenwelzijn’ aan vast.”

“De visie op dierenwelzijn is heel variabel en hangt af van factoren als afkomst, regio’s, religies én individuen. Daarnaast evolueert de visie van de burger op dierlijke productie vlug én wordt die visie sterk beïnvloed door de media. Het is daarom heel belangrijk om ook het belang van dierenwelzijn te objectiveren. Dat gebeurt vandaag door initiatieven als ‘Blije dieren, blije boer’ of de dierenwelzijn-scan”, zegt Sam De Campeneere.

Verbanden leggen

Maar het verbeteren van dat dierenwelzijn is vaak in conflict met andere duurzaamheidsaspecten. “Het verbeteren van economische en ecologische efficiëntie heeft vaak negatieve impact op dierenwelzijn (bijvoorbeeld bezettingsdichtheid, snellere groei, maagzweren...).”

Vaak zijn er ook bewezen verbanden met andere aspecten. Door ziektes zijn er meer economische verliezen, denk maar aan problemen bij kippen (voetzooldermatitis, borstblaren, vang- en transportschade, verenpikken), varkens (kreupelheid, staartbijten, biggensterfte) en rundvee (pootproblemen).

Voordelen van het Belgisch witblauw

Dat heeft een aantal redenen, en wat het BWB betreft, kan de veehouder nog extra stappen zetten die de koolstofvoetadruk van vleesvee nog beïnvloedt. “Dan wordt op de eerste plaats gedacht aan managementtechnieken”, zegt ILVO-expert Sam De Campeneere. “Ik denk bijvoorbeeld aan de leeftijd van de eerste kalving (eerste kalving op 2 jaar in plaats van 3 jaar), korte tussenkalftijd (gemiddeld 420 dagen, maar moet naar 385 dagen evolueren).

Voederefficiëntie, karkasrendement en vleespercentage van BWB zijn hoog.
Voederefficiëntie, karkasrendement en vleespercentage van BWB zijn hoog. - Foto: LV

Voor vrouwelijk vee moet de afweging worden gemaakt om ofwel sneller te slachten (met als gevolg nood aan meer vervangingsvee) met een efficiëntere groei van de koe of later te slachten (minder efficiënte groei van de koe maar minder vervangingsvee). Voor stieren is slachten op jongere leeftijd bij hetzelfde slachtgewicht ecologisch optimaal (18 tot 20 maanden, optimum voor groei- en voederefficiëntie?). Feit is dat de voederefficiëntie goed is voor het BWB én dat zowel het karkasrendement als het vleespercentage van het BWB hoog zijn.”

Lieven Vancoillie

Lees ook in Veeteelt

Meer artikelen bekijken