Startpagina Schapen

Weidebeheer op een schapenbedrijf verbeteren

Officieel is in de volksmond april de ‘Grasmaand’. Het is de maand waar de grasgroei echt op gang komt, maar gras groeit grosso modo van maart tot november/december, zolang de dagtemperatuur een tiental graden bedraagt. Gras kan een prima voedermiddel zijn , maar bij goed weidebeheer komen heel wat aspecten kijken.

Leestijd : 7 min

Er bestaan vele soorten grassen. Een belangrijk onderscheid bij rassenkeuze van cultuurgrassen is of het om gras gaat om te beweiden, of om te maaien voor hooi of voordroogkuil of om beurtelings te beweiden en te maaien. Als basisbestanddeel voor graasweiden of graas-/maaiweiden wordt klassiek Engels raaigras gebruikt. Meest gaat het om graszaadmengsels waarbij zowel diploïde als tetraploïde variëteiten opgenomen worden. Om de smakelijkheid te bevorderen worden hieraan soms in beperkte mate andere soorten toegevoegd zoals timothee.

Het basiselement voor te maaien eenjarig gras is meestal Italiaans raaigras, ook hier met een keuze tussen diploïde en tetraploïde variëteiten. Italiaans raaigras heeft een hoge voorjaarsproductiviteit, maar is moeilijk meerdere jaren aan te houden zonder herzaai. Engels raaigras heeft een veel gelijkmatiger productiviteit over het jaar en kan meerdere jaren zonder herzaai doorgroeien.

Gras is in principe een kwalitatief hoogstaand voeder en is ook het goedkoopste voedermiddel. Om het begrazingsseizoen op een schapenbedrijf te rekken, combineren bepaalde schapenhouders de klassieke weiden met akkerlandpercelen met Italiaans raaigras. Dit gras bv. gezaaid na granen kan van september tot november al heel wat voeder produceren en tot laat in het najaar begraasd worden. Anderzijds heeft Italiaans in het vroege voorjaar een zeer snelle groei, zodat de dieren zeer vroeg op dit grasland kunnen, in afwachting dat de klassieke weiden begraasbaar worden .

Na deze vroege graasbeurt kan het Italiaans raaigras dan gemaaid worden voor wintervoeding. Winterbegrazing kan ook op graszaadpercelen. Sommige schapenhouders slagen erin om door deze combinatie van grassoorten de dieren alleen rond het lammeren enkele dagen op stal te hebben. Dit reduceert in belangrijke mate de voederkosten.

Te weinig aandacht voor kwaliteit weide

De aandacht voor de kwaliteit van een grasland of graasweide, is bij de melkveehouders groot, maar bij de andere veehouders, inbegrepen de schapenhouders, veelal laag. De juiste gras-rassenkeuze, geregelde weidevernieuwing of doorzaai, zoals na droogteschade of schade door emelten (zie verder) kan de productiviteit echter enorm beïnvloeden.

De opbrengst in droge stof per ha voor grasland kan variëren tussen 8 en 12 à 14 ton. Dit is bijna van het enkele naar het dubbele. Concreet wil dit zeggen dat we al of niet bijna dubbel zoveel dieren per ha kunnen houden. Eén ha goed weiland kan op jaarbasis voldoende ruwvoeder leveren voor 12 ooien met lammeren, maar in lente en zomer kunnen hier tot 20 ooien met lammeren voldoende voedsel vinden, uiteraard mits het niet te droog wordt.

De opbrengst van ons grasland is uiteraard ook gekoppeld aan de bemesting. Een klassieker bij gesprekken met schapenhouders is dat schapenweiden niet of weinig mogen bemest worden. Volgens het mestactieplan MAP6 mag op graasweiden ruim 200 kg stikstof per jaar per ha gegeven worden, voor maaiweiden in functie van het gebiedstype ongeveer 350 eenheden stikstof. Gezien ammoniumnitraat 27% stikstof bevat, betekent dit dat men wettelijk resp. voor grazen en maaien 750 en 1250 kg ammoniumnitraat zou mogen strooien per ha.

Deze maximale dosissen hoeven niet voor een schapenweide. Concreet kan men om de groei continu in stand te houden en tegelijk niet te overdrijven op graasweiden in een vijftal beurten , dus om de 4 à 6 weken van maart tot augustus 100 à 150kg /ha ammoniumnitraat strooien. Voor maaien mag het wat meer zijn. Met bemesten moet je , ook milieukundig, niet overdrijven, maar bedrijfsmatig en economisch komt te weinig bemesten neer op minder opbrengst en minder dieren per ha. Bemesten conform de normen schaadt op geen enkel vlak de gezondheid van onze schapen. Een matige stikstofbemesting veroorzaakt, zoals sommigen onterecht wel denken, geen diarree; slappe mest heeft meestal een andere oorzaak (zie verder).

Gras als voedermiddel

Gras is een ideaal en het goedkoopste voedermiddel voor onze schapen. Als we over de goede voederwaarde van weidegras praten, dan spreken we over gras van 5 tot maximaal 10cm lengte. In weiden waar men de schapen bijna niet terugvindt, omwille van het veel te lange gras is men niet goed bezig. Te lang (te oud) gras heeft onvoldoende voederwaarde voor melkgevende ooien of voor lammeren die moeten groeien. Gras heeft een grote eiwit- en energie-inhoud als het kort en groeikrachtig is.

Ooien met 1, 2 of zelfs 3 lammeren kunnen in het voorjaar zonder krachtvoeder op goed grasland voldoende energie en eiwit opnemen om hun kroost te kweken en een goede groei te garanderen. Ook lammeren kunnen autonoom en vanaf een gewicht van 30 kg op basis van goed gras voldoende doorgroeien.

De voederwaarde van gras is optimaal als het gras kort is. Doorheen het jaar neemt de voederwaarde ook af. Dus najaarsgras is minder energierijk. En zoals reeds gezegd oud en lang gras is minder geschikt voor productieve ooien. Dit impliceert 2 zaken : vooreerst dat men in het voorjaar beter gras van een twintigtal cm lang maait en opslaat als wintervoeder, waarna de dieren terug via de jonge sprieten goed voeder kunnen opnemen, maar ook dat dieren die voor natuurbeheer ingezet worden en geregeld minderwaardig (onbemest) gras dienen te verorberen het conditioneel moeilijk kunnen krijgen.

Beweidingssystemen

Men heeft de keuze tussen stand(be)weiden of omweiden. Bij standweiden brengt men een bepaald aantal dieren op een perceel in verhouding tot grasaanbod en -groei en men laat deze dieren daar over een langere periode lopen. Dit heeft het grote voordeel dat de dieren rustig zijn en dat er minder werk aan is. Maar standweiden kunnen tot wormproblemen leiden (zie verder).

Bij omweiden creëert men een rotatie-systeem waarbij de schapen een beperkte periode (2 tot 3 weken ) op een perceel grazen, nadien verhuizen ze naar een verse wei. Een weideperceel is pas terug veilig, wat worminfecties betreft, na een rustperiode van drie maand. Ondertussen kan het ‘besmette’ perceel gemaaid worden. Het globale weiland wordt dus het best in kleinere percelen verdeeld, maar dit systeem kan ook zorgen voor een zekere onrust binnen de kudde, die al uitkijkt naar vers gras. Het gras is immers altijd groener aan de andere kant van de heuvel.

Grasland en diergezondheid

Het belangrijkste probleem bij beweiding zijn de wormen. We hebben de maagdarm- en de longwormen enerzijds en leverbot anderzijds. Oudere dieren hebben geleidelijk resistentie opgebouwd en zijn minder vatbaar voor maagdarm- en longwormen, maar wel voor leverbot. De lammeren eisen evenwel de nodige aandacht. Wormbesmetting beschadigt oa. het maagdarmkanaal. De voedende bestanddelen worden minder geresorbeerd, er ontstaat diarree, de groei vertraagt of valt stil en finaal kunnen de dieren sterven van uitputting.

Sommige wormen veroorzaken ook bloedarmoede. De wormcyclus is als volgt : een besmet dier scheidt wormeieren uit via de mest, uit de wormeieren ontstaan larven die via het gras opgenomen worden en naar het spijsverteringsstelsel of de longen zullen migreren om daar schade te berokkenen en terug eieren te produceren, die uitgestoten worden. In warm en vochtig weer kan in de zomer deze cyclus vrij snel verlopen. Wormeieren die in het najaar op grasland komen, kunnen overwinteren en de larven komen dan in de lente vrij.

Hoe pakken we dit wormprobleem aan ? In algemene regel kan men stellen dat grasland dat in de nazomer niet begraasd is het volgende voorjaar als veilig mag aanzien worden. Als men dan ooien met lammeren erop brengt, en de ooien zijn na het lammeren ontwormd, wat altijd de regel zou moeten zijn, dan is men al goed gestart. Brengt men ooien met lammeren op een weide waar ook in het najaar gegraasd is , dan mag men ervan uitgaan dat tegen einde mei-begin juni er een piek aan wormbesmetting zal zijn.

Probleem van de standweiden

Hier komt dan de problematiek van standweiden ook aan de orde. Bij standweiden besmetten de dieren zichzelf continu en lopen de ontwikkelingscycli van de wormen door. Bij omweiden kan men door een tijdelijk rustperiode voor het grasland in te bouwen ook de ontwikkelingscyclus van de wormen doorbreken.

Belangrijke beheerelementen zijn onder andere. maaien. Het is aan te raden om alle grasland op een schapenbedrijf minstens eenmaal per jaar te maaien. Dit kuist de aanwezige wormbesmetting grotendeels op en tegelijk kan het zonlicht de bodem raken en alles verder ontsmetten. Een tweede mogelijkheid is in het voorjaar de weiden met kalkcyanamide te bestrooien. Dan moeten de dieren wel enkele weken wegblijven van de behandelde percelen. Kalkcyanamide heeft een ontsmettende werking en brengt tegelijk ook stikstof aan om de grasgroei positief te beïnvloeden, maar moet toegepast worden op een droog gewas.

Mensen met standweiden, zonder maaimogelijkheden, moeten in hun beheer inplannen dat ze zeker om de 4 à 6 weken hun jonge dieren ontwormen om zo geleidelijk resistentie te laten opbouwen en geen grote groeivertragingen bij de lammeren te hebben.

Leverbot is een geval apart, tast de lever van de dieren (oud en jong) aan en kan dodelijk zijn. Kans op leverbot komt voor in natte weilanden. De tussengastheer is een slak, die in vochtig milieu gedijt. Het best worden vochtige hoeken afgesloten, zodat de dieren daar niet kunnen komen. Ook hier kan kalkcyanamide in het voorjaar positief ontsmettend werken, maar in regenrijke jaren vormen vochtige weilanden altijd een risico. In Nederland bestaat er een waarschuwingssysteem voor leverbot. In ongunstige jaren is het aan te bevelen om bij het opstallen van de dieren in de winter alle dieren tegen leverbot te behandelen als ze op vochtige weilanden gelopen hebben. Dit om uitval of sterk vermageren te voorkomen.

Stoorzenders in grasland

Grasland kan ernstig beschadigd worden door emelten, dit zijn de larven van de langpootmug , die vooral in het najaar verschijnen en de wortels van de graszode wegvreten. Hier is in noodgevallen een insecticidebehandeling van het weiland mogelijk. Een tweede stoorzender is de aanwezigheid van netels en distels. Die kunnen de productiviteit flink drukken. Er zijn bepaalde schapenrassen of soms individuele schapen die netels en distels in jong stadium lusten en zo een probleem kunnen oplossen, maar om de uitbreiding beheersbaar te houden is fysisch (maaien) of chemisch optreden aangewezen.

Een gevaarlijke stoorzender vormen de aanwezigheid van giftige planten in of naast het weiland. Er zijn veel giftige planten, maar klassieke voorbeelden vormen Jacobskruiskruid en Taxus. Als er voldoende voedsel voorhanden is zullen de dieren de giftige soorten meestal mijden, maar afgeknipte taxustwijgen in de wei of in hooi zijn stante pede dodelijk.

Giftige planten verdienen dus voldoende aandacht, zeker ook voor mensen die natuurterreinen begrazen.

André Calus

Lees ook in Schapen

Hoe hulp bieden tijdens en na de geboorte van de lammeren?

Schapen Februari-maart is de klassieke aflamperiode voor onze schapenrassen. In een vorig artikel hadden we het over de voorbereiding op het geboorteseizoen. Het geboortemoment zelf en de week na de geboorte zijn cruciaal voor de overlevingskansen van de lammeren. Daarom willen we hier ieder jaar toch een moment dieper op ingaan. Het rendement van een schapenbedrijf is trouwens sterk bepaald door het aantal overlevende en verkoopbare lammeren per ooi.
Meer artikelen bekijken