
Voeder en water
Varkens eten liefst onbeperkt en samen met andere varkens. De samenstelling en de kwaliteit van het voeder, de waterkwaliteit en de eet- en drinkplaatsen bepalen het welzijn en de prestaties van de dieren. Risicofactoren voor staartbijten zijn: te weinig of slecht bereikbare eet- en drinkplaatsen, storingen van de installaties, onvoorspelbare voederverstrekking, abrupte voederovergangen en voederbeperking.
Op het vlak van voedersamenstelling zijn vooral het mineraalgehalte (bijvoorbeeld natrium), het vezelgehalte en het eiwit- en aminozuurgehalte van belang. Vooral tekorten zouden het risico op staartbijten doen toenemen. Slechte drinkwaterkwaliteit en niet-permanente beschikbaarheid van water zouden ongunstig zijn.
In de risicoanalyse scoor je optimaal (voor alle aspecten groen) als:
- het percentage ruwe celstof meer dan 5% (vleesvarkens en opfokzeugen) of 6% (gespeende biggen) bedraagt.
- het gehalte aan natrium (zout) meer dan 1,7 g/kg bedraagt.
- in de eerste dagen na spenen hetzelfde voeder verstrekt wordt als in de laatste week vóór het spenen.
- uit wateranalyse blijkt dat het drinkwater (bij het drinkpunt van de dieren) voldoet aan de chemische en bacteriologische richtwaarden die door Certus gesteld worden inzake gezond en veilig drinkwater.
- er maximaal 10 vleesvarkens/opfokzeugen/gespeende biggen per drinkplaats worden gehouden.
- het mogelijk is dat een varken alleen water kan drinken (zonder vermenging met voeder).
- voeder en water goed bereikbaar zijn zowel voor de kleinste varkens bij opleg als voor de grootste varkens vlak voor afleveren.
- de nippelopbrengst minimaal 800 ml/minuut bij vleesvarkens en opfokzeugen, 500 ml/minuut bij gespeende biggen of 400 ml/minuut bij zuigende biggen bedraagt (meet hiervoor aan 5 nippels, de laagste hoeveelheid telt).
- bij niet gelijktijdig eten (er zijn minder eetplaatsen dan dierplaatsen) maximaal 8 varkens per eetplaats (min 18 cm breed bij gespeende biggen en min 35 cm breed bij vleesvarkens/opfokzeugen) zijn (zie figuur 2).
- bij niet gelijktijdig eten er onbeperkt gevoederd wordt (er is 24 uur per dag voeder ter beschikking).
- bij niet gelijktijdig eten en bij meerdere voederbakken per hok de voederbakken minder dan 3 m van elkaar staan.
- bij niet gelijktijdig eten en onbeperkt voederen het niet wekelijks voorkomt dat varkens langer dan een uur geen voeder ter beschikking hebben.
- bij meerdere malen per dag gelijktijdig eten (1 eetplaats per dierplaats, bijvoorbeeld aan een lange trog) er minimaal 18 cm (biggen) of 35 cm (vleesvarkens en opfokzeugen) eetbreedte per dier is.
- bij gelijktijdig eten meer dan tweemaal (vleesvarkens en opfokzeugen) of vijfmaal (gespeende biggen) per dag gevoederd wordt.
Gezondheid en hygiëne
Varkens willen zich goed voelen. Dat wil zeggen dat ze beschermd moeten worden tegen hoge ziektedruk en over een propere omgeving moeten beschikken. Varkens die een groeiachterstand hebben opgelopen als gevolg van ziekte of onvoldoende toegang tot voeder en/of water, zullen eerder tot bijten overgaan. Hogere sterfte na spenen, gaat gepaard met hoger risico op staartbijten. Ook ademhalingsproblemen en de aanwezigheid van parasieten zijn geassocieerd met risico op staartbijten.
In de risicoanalyse scoor je optimaal (voor alle aspecten groen) als:
- het bedrijf in de best scorende klasse valt qua antibioticagebruik (bijvoorbeeld groen volgens het AB-register).
- het uitvalspercentage in de laatste 12 maanden minder dan 3% (vleesvarkens), 1,5% (gespeende biggen) of 10% (zuigende biggen) bedraagt.
- de afdeling na elke ronde wordt ingeweekt met inweekmiddel, gereinigd en gedesinfecteerd.
- het percentage gemengde tomen in de kraamafdeling minder dan 50% bedraagt.
- de biggen pas na minstens 35 dagen gespeend worden.
- de biggen van verschillende tomen na het spenen niet gemengd worden.
- het voeder en water gemiddeld over alle hokken op minder dan één eet- of drinkpunt bevuild is met mest, urine of zichtbare schimmels.
- de hokverrijking proper is, dit wil zeggen dat het percentage oppervlaktemateriaal dat gemiddeld over alle hokken met mest/urine/stof/zichtbare schimmels bevuild is minder dan 10% bedraagt.
- het gemiddelde percentage van de dichte vloer (indien aanwezig) dat bevuild is met natte mest en urine minder dan 10% bedraagt.
- bij het betreden van de stal gewisseld wordt van (propere) laarzen en overall en de handen gewassen worden.
- geen sprake is van vliegenoverlast (meer dan 15 vliegen op een varken).