Deze stijging is deels te verklaren door de Europese beperking op bepaalde neonicotinoïden vanaf december 2013. Hierdoor zijn vaak meerdere volleveldbehandelingen nodig in plaats van een enkele zaaizaadbehandeling, met als gevolg een hoger gebruik van insecticiden op het gewas zelf.
Een andere verklaring is de areaalverschuiving naar sommige teelten met een hoge prijswaarde die aanzienlijk meer toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen kennen. Bij de berekening zijn alle erkende producten in rekening gebracht.
De meeste middelen komen slechts op enkele gewasgroepen terecht. In 2018 gaat 31% naar fruitteelt, 21% naar aardappelen, 13% naar groenten, 12% naar graangewassen, 9% naar maïs en 8% naar bieten. Sierteelt is goed voor 3%. Overige gewassen en weiden zijn telkens nog goed voor 2%.
De aandelen van gewassen zijn vrij stabiel over de jaren heen. Ten opzichte van hun areaal kennen vooral fruitteelt, aardappelteelt, groenteteelt en sierteelt een hoog gewasbeschermingsgebruik door de grotere ziektedruk van schimmels en plaaginsecten op deze gewassen. Ondanks de grote arealen grasland, maïs en granen is hun aandeel in het totale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen relatief beperkt.
Nog dit: het aandeel actieve stof per toepassingsgroep is vrij constant. In 2018 geldt de volgende verdeling: 39% fungiciden, 33% herbiciden, 8% insecticiden en 20% andere. Tot die laatste groep behoren onder meer groeiregulatoren, bodemontsmetting, afweer- en bewaarmiddelen.