De voederbehoefte van zogende ooien
Hoe groot is de onderhoudsbehoefte ?
De onderhoudsbehoefte per dag aan
Behoeften voor onderhoud en lactatie
In tabel 1 wordt de dagelijkse behoefte voor eigen onderhoud én melkproductie weergegeven voor ooien van 70 kg die 2 jaar en ouder zijn en die op stal gehouden worden. Voor zwaardere of lichtere ooien dient de onderhoudsbehoefte aangepast te worden zoals hierboven weergegeven.
Toeslag voor jonge ooien
Ooien die op eenjarige leeftijd lammeren, moeten na het aflammeren 100 à 200 VEM en 5 g DVE per dag extra krijgen voor groei en verdere ontwikkeling. Vanaf het spenen tot de tweede dekking in het najaar is een jeugdtoeslag van 200 VEM en 20 g DVE per dag wenselijk.
Voedermiddelen en hun energie- en eiwitinhoud
Rantsoenberekening voor zogende ooien op stal
Elke schapenhouder kan voor het opstellen van een evenwichtig stalrantsoen aan de slag met de gegevens uit dit artikel, maar ook de kostprijs van de voedercomponenten zal finaal nog een rol spelen.
Voor de samenstelling van ons krachtvoeder nemen we de componenten uit tabel 2. In de praktijk kan men ook handelskrachtvoeder gebruiken, voor VEM-waarde kan men logischerwijze aannemen dat dit rond de 1.000 VEM per kg product zal liggen, maar de DVE-waarde staat meestal niet op het etiket vermeld.
We nemen om ons te focussen een ooi van 70 kg op stal met 2 lammeren in de eerste maand lactatie: voederopname per dag 2,5-3,3kg DS; behoefte VEM : 2460, DVE 250 g/dag.
Stap 1: De basis om een rantsoen te berekenen, is te weten hoeveel droge stof (DS) een dier opneemt in een bepaalde levenssituatie. In de tabellen vindt men meestal een vork van bijvoorbeeld 2,5 tot 3,3 kg DS; de opnamepotentie aan DS kan verschillen van dier tot dier en is ook rasafhankelijk. We nemen hierna het gemiddelde van deze vork, bijvoorbeeld 2,9 kg DS/dag, maar elkeen moet hier zijn eigen bedrijfssituatie kennen en hiermee rekening houden.
Stap 2: We weten welke ruwvoeders we beschikbaar hebben, maar energie- en eiwitinhoud is ook sterk afhankelijk van de kwaliteit van deze voeders (zie tabellen CVB). In de tabellen 2 en 3 hebben we ons op gemiddelde situaties gebaseerd, maar ook hier moet de bedrijfssituatie correct ingeschat worden. Het is ook altijd mogelijk om een analyse te laten uitvoeren om de exacte voederwaarde te kennen. Melkveebedrijven zijn hiermee vertrouwd.
Voor de beschikbare ruwvoeders/krachtvoedercomponenten moeten we de energie- en eiwitinhoud uitdrukken/omrekenen per kg DS (zoals in de tabellen). Zonder beschikbare computerprogramma’s combineren we (met trial and error) nu ruwvoeder- en krachtvoedercomponenten tot de behoeften van onze ooien voldaan zijn.
Stap 3: Eenmaal onze samenstelling klopt, moeten we, om te weten hoeveel van de diverse voedercomponenten we per dier per dag moeten voederen, terug omrekenen naar vers product. Als we bijvoorbeeld 1,5 kg DS willen voederen aan voordroog met 47,4% DS, betekent dit dat we 3,16 kg (1,5/0,474) voordroog per dier moeten voorzien.
In tabel 4 geven we enkele voorbeelden van rantsoenen voor een ooi met 2 zogende lammeren in de eerste maand na de geboorte. Bij al deze voorbeeldrantsoenen blijkt dat voor een ooi met 2 lammeren op stal we er zeker qua eiwitbehoefte niet komen met ruwvoeder alleen. We moeten naar een krachtvoedercomponent met hoge DVE-waarde teruggrijpen om tot een evenwichtig rantsoen te komen. Meer algemeen kunnen we stellen dat we quasi in alle rantsoenen ongeveer 1 kg krachtvoeder nodig hebben om aan de behoeften te voldoen.
Ook economische afweging maken
Voor zij die vroege lammeringen hebben en een deel of heel de lactatieperiode op stal laten verlopen – zoals voor de productie van paaslammeren – is het belangrijk om goed na te denken hoe het rantsoen het best samengesteld wordt. Welk ruwvoeder heeft men ter beschikking? Wat is de kwaliteit van het beschikbare ruwvoeder (want in onze tabellen werkten we met een gemiddeld goede kwaliteit, maar er is veel variatie qua voederwaarde!)? Een even belangrijke vraag is welke mengvoedercomponent je het best kan inzetten om tot een evenwichtig rantsoen te komen.
Er zijn meerdere oplossingen mogelijk, maar hier past dan de economische redenering als volgende stap. In functie van de diverse mogelijke samenstellingen en de prijs van de diverse componenten kan men dan een rantsoendagprijs berekenen, en kan men finaal voor de goedkoopste optie kiezen. Ook prijzen fluctueren echter in de tijd, zodat de economische afweging af en toe moet hernomen worden.
Uiteraard is er ook steeds de mogelijkheid om een samengesteld handelskrachtvoeder aan te kopen, maar uit alles wat voorafgaat, blijkt dat ook dan de oefening moet gemaakt worden wat nu qua samenstelling de beste keuze is om tot een evenwichtig rantsoen te komen, dat tegelijk betaalbaar blijft.