
Productiegroepen bij grotere kuddes
Productieverlies
Een koe ervaart stress bij elke groepswissel. Ze moet wennen aan haar nieuwe leefomgeving en een plek vinden in de rangorde. Dat verstoort het normale activiteitenpatroon van de koe. De koe zal hierbij minder lang liggen en ook minder eten, wat leidt tot een verlaagde of minder efficiënte melkproductie. Het negatieve effect van een groepswissel duurt gemiddeld 3 tot 7 dagen.
Onderzoek toonde aan dat koeien de eerste dag na een groepswissel gevoelig minder voeder opnamen. Dat leidde tot een daling in melkproductie van 3% op de eerste dag en van 4% over de eerste week na de wissel. Zeker als de wissel gepaard gaat met de overgang naar een armer rantsoen mag een daling in melkproductie verwacht worden.
Euro’s boven liters
Hoewel een daling van de melkproductie de bruto-inkomsten drukt, kan economisch geoptimaliseerd worden door op het voersaldo te focussen. Als de daling van de voerkosten groter is dan de daling van de melkopbrengst, neemt het voersaldo per koe en over het hele bedrijf immers toe. Als er bovendien meer dan één mengwagen gevuld moet worden om alle koeien te voederen, is er ook weinig extra input (tijd) nodig om aangepaste rantsoenen te maken. Het financiële voordeel van nutritionele groepen werd eerder al theoretisch aangetoond. Spaanse onderzoekers gingen echter recent na of dat ook in de praktijk effectief en in dezelfde mate gerealiseerd kan worden.
Groepswissels onder de loep
In 3 kuddes melkkoeien in lactatie werden 2.142 groepswissels onder de loep genomen. De wissels werden bepaald door de melkveehouders en de rantsoenen waren per groep afgestemd op een specifiek productieniveau. Toch werd de wissel in de praktijk vaak ingegeven door het aantal dagen in lactatie en door de beschikbare plaats in de verschillende groepen eerder dan door het productieniveau van de koe.
Van elke koe werden het lichaamsgewicht en de melkproductie individueel geregistreerd van 21 dagen vóór de wissel tot 21 dagen na de wissel. De melkproductie vóór de wissel werd ook gebruikt om de verwachte productie na de wissel te simuleren, mocht er geen groepswissel plaatsgevonden hebben. De voederopname werd voor iedere koe en iedere groep berekend op basis van de effectieve en gesimuleerde melkproductie vóór en na de wissel en gecorrigeerd na het aftoetsen met de effectieve opname op groepsniveau. Het voersaldo werd berekend op basis van de effectieve melkproductie, op basis van een melkprijs van 0,32 euro/100 l, van de voorspelde voeropname en op basis van de effectieve rantsoenkosten.
Groepswissels: liters en euro’s
Op de 3 praktijkbedrijven kregen de koeien na de wissel steeds een goedkoper rantsoen met minder eiwit en energie. Dit resulteerde steeds in een daling van de melkproductie. Na de overgang van een hoogproductieve groep (rijk rantsoen) naar een medium- of laagproductieve groep (armer rantsoen), produceerden de koeien in de 21 dagen na de wissel gemiddeld ruim 4 kg per koe per dag minder dan in de 21 dagen vóór de wissel. Ten opzichte van de voorspelde melkproductie – waarbij de koeien in dezelfde groep gebleven zouden zijn – was de daling echter een stuk kleiner.
Bij de overgang naar een medium rantsoen zakte de productie slechts met 0,48 kg/dag meer dan indien de koeien op het rijk rantsoen gebleven zijn (tabel 1). Bij de overgang van een hoog- naar laagproductieve groep gaf het armer rantsoen aanleiding tot een extra productiedaling van 0,78 kg
G roepswissels: vaststellingen
Bij heel wat wissels bleek de melkproductie, na een eerste daling, te evolueren naar een niveau dat theoretisch voorspeld werd voor het geval het rantsoen niet veranderd zou zijn (zie figuur 1). Wellicht is het rantsoen kort voor de wissel vaak te rijk voor de productie die de dieren op dat moment realiseren en gaat een deel van de nutriënten eerder naar lichaamsgewicht dan naar melkproductie. Hier zit dus een belangrijk deel van de meerwaarde van het werken met productiegroepen en beter aangepaste rantsoenen.
Verder kon men vaststellen dat productiegroepen geen garanties bieden op een hoger voersaldo als de kostprijs per eenheid energie en eiwit niet verlaagd kan worden. Als de nutritionele waarde van het rantsoen te sterk zakt ten opzichte van het verschil in kostprijs, zal het verlies in melkopbrengst niet makkelijk gecompenseerd worden door de lagere rantsoenkosten.
Tot slot bleek de meerwaarde van productiegroepen kleiner te worden naarmate de melkprijs steeg. Of anders geformuleerd: het economische voordeel van productiegroepen wordt groter naarmate melkprijs en voerkosten dichter bij elkaar liggen.