Wees steeds alert voor huid- en klauwbeschadigingen

Technopathieën zijn indicatoren van een suboptimale omgeving en een verminderd dierenwelzijn en kunnen zowel de productieresultaten als de financiële resultaten negatief beïnvloeden.
Technopathieën zijn indicatoren van een suboptimale omgeving en een verminderd dierenwelzijn en kunnen zowel de productieresultaten als de financiële resultaten negatief beïnvloeden. - Foto: LBL

Een technopathie wordt vaak omschreven als een aandoening veroorzaakt door technologische fouten. Andere auteurs omschrijven een technopathie ruimer, als een problematiek die optreedt tijdens de toepassing van intensieve teeltmethodes. Ook abnormaal gedrag zoals staartbijten bij varkens of stereotiep gedrag wordt als een technopathie beschouwd. Wat deze omschrijvingen gemeen hebben, is dat een technopathie wordt verondersteld niet of nauwelijks voor te komen bij dieren die worden gehouden in (meer) natuurlijke omstandigheden. Opmerkelijk is wel dat er geen specifieke term is voor het omgekeerde: een minder natuurlijke, en dus meer beschermde omgeving kan ook de kans op bepaalde problemen verminderen, bijvoorbeeld uitval als gevolg van predatie of uitval van minder vitale biggen.

Technopathieën zijn hoe dan ook indicatoren van een suboptimale omgeving en een verminderd dierenwelzijn en kunnen zowel de productieresultaten als de financiële resultaten negatief beïnvloeden. Sommige technopathieën zijn heel duidelijk omgevingsgerelateerd: bijvoorbeeld klauwletsels als gevolg van te ruwe roosters of te brede roosterspleten; verwondingen door scherpe randen, oneffenheden of obstakels; allerhande schaafwonden, breuken en kneuzingen. Andere problematieken worden eerder beschouwd als ‘factorenziekten’, dit geldt bijvoorbeeld voor speendip bij biggen. Bij deze aandoeningen is de huisvesting en de omgeving één van de bepalende factoren. In deze tekst wordt dieper ingegaan op een paar duidelijke technopathieën bij varkens.

Kwetsuren als gevolg van materiaal

Bramen (scherpe opstaande randen die kunnen ontstaan bij bewerking van materialen) op stalinrichting moeten voor de installatie en zeker voor ingebruikname worden verwijderd (door te schuren of te slijpen). Betonroosters kunnen na ontkisting in de fabriek worden ontbraamd. Het is cruciaal dat bouten die inrichting op de vloer verankeren, niet hinderlijk zijn en geen klauwkwetsuren kunnen veroorzaken. Boutkoppen zijn bij voorkeur vlak en afgerond of verzonken. Drempels, bijvoorbeeld tussen lig- en mestruimte, mogen niet te hoog zijn (1-5 cm voor vleesvarkens, 20 cm of meer bij zeugen). Zeker bij rangordegevechten brengen hogere drempels risico met zich mee op schade aan de achterste klauwen. Een afgeronde drempel krijgt de voorkeur. Bij meer uitgesproken niveauverschillen zijn trappen of hellingen noodzakelijk. Het is belangrijk dat er een vlotte doorstroming verzekerd is, zo niet zullen de varkens zich omdraaien, met meer kans op gevechten. Daarom hebben trappen ook de voorkeur boven hellingen, omdat er minder risico is dat dieren gaan liggen op de trap en zo de doorgang versperren.

Een doodlopende, smalle doorgang is sowieso te vermijden. Dat is één van de redenen waarom de uitloop tussen 2 rijen zeugenboxen voldoende breed moet zijn. De zeugen moeten zich vlot kunnen omdraaien.

Kwetsuren veroorzaakt door de zeugenboxen/-kooien

Het spreekt vanzelf dat boxen zo moeten zijn gemonteerd dat er zo weinig mogelijk kans is op letsels. De onderste dwarsbuis mag niet te laag (te dicht bij de vloer) zijn aangebracht, zo niet kunnen bij het opstaan en liggen schaafwonden ontstaan ter hoogte van de klauwgewrichten. Onder de buis moet voldoende ruimte zijn voor de poten, maar niet zoveel dat de kop beklemd kan geraken. Vooral achteraan de kooi/box is de buishoogte belangrijk, aangezien de zeug vanuit zitstand gaat liggen. Om die reden zijn sommige boxen zo ontworpen dat de buis achteraan minder laag is voorzien dan vooraan. Een standaardhoogte is 30 cm of meer. Ideaal is een verstelbare hoogte, zodat de buis bij jonge zeugen iets lager kan geplaatst worden. Kraamkooien zijn bij voorkeur achteraan vrijdragend, op voorwaarde dat de zeug de kooi niet kan vervormen. Heeft de kooi wel poten achteraan, dan moeten die zich buiten het ligbereik van de zeug bevinden. In kraamkooien zijn vaak ‘biggenverjagers’ aanwezig (de vingerachtige uitsteeksels ter bescherming van de biggen). Deze moeten minstens 15 cm vrijlaten. In kraamhokken zijn ook vaak verschillende vloertypes aanwezig. Daarbij is het belangrijk dat ze op elkaar zijn afgestemd en dat de overgangen overeenstemmen met de kooipositie. Bij een schuine kooiopstelling moeten bijvoorbeeld ook de (rooster)vloerovergangen schuin zijn.

Letsels (mede) veroorzaakt door de vloeruitvoering

Klauwen Varkensklauwen zijn anatomisch aangepast aan het leven op een zachte ondergrond. Een stalvloer staat daar haaks tegenover en moet bovendien aan veel gelijktijdige (en soms tegenstrijdige) eisen voldoen: mest en urine wegdraineren, tredzekerheid en ligcomfort bieden en de klauwhoorn net genoeg doen afslijten. Metalen driekantroosters zijn bijvoorbeeld gunstig voor de mestdoorlaat en de ammoniakemissiereductie, maar gaan gepaard met een hogere kans op speenbeschadiging. Bovendien hebben verschillende leeftijdscategorieën verschillende eisen. In kraamhokken is een te ruwe vloer nefast voor de knietjes en de klauwen van de zuigende biggen, terwijl een te gladde vloer de zeug kan hinderen bij het rechtstaan en neerliggen.

Gewoonlijk is een combinatie van verschillende vloeruitvoeringen aanbevolen. Volrooster brengt over het algemeen meer risico’s met zich mee dan halfrooster, zeker als de volrooster bestaat uit oude, al deels beschadigde roosters. Wegens de hoge verwachtingen qua levensduur in het geval van betonroosters zijn nog heel wat stallen met oude betonroosters in gebruik. Zeker betonroosters van meer dan 10 jaar oud moeten minstens jaarlijks worden gecontroleerd op beschadigingen, niet alleen aan de bovenkant, maar ook aan de onderzijde, die blootgesteld is aan de mest(gassen). Betonrot kan immers optreden zonder duidelijke sporen aan de bovenkant van de rooster. Alle vloeren moeten sowieso regelmatig worden gecontroleerd op scheuren, bramen, gaten en oneffenheden.

Bij zeugen kunnen klauwletsels het gevolg zijn van rangordegevechten op een roostervloer met beperkte vlucht- en schuilmogelijkheden. Bij biggen komen kroonrandletsels (letsels aan het onderste stukje huid vlak boven de klauw) voor als gevolg van het vastzitten van de klauwtjes in te brede roosterspleten. Op een strobedding slijten de klauwen dan weer te weinig af, al moeten we opmerken dat dergelijke problemen veel minder frequent zijn dan problemen op een beddingloze (rooster)vloer.

Te brede roosterspleten geven aanleiding tot klauwletsels.
Te brede roosterspleten geven aanleiding tot klauwletsels. - Bron: BVET

Vooral de achterste klauwen zijn gevoelig voor letsels als gevolg van uitglijden op een te gladde vloer. Halfroosterstallen met een ingestrooide ligruimte vormen een compromis, voor zover dit tenminste te verenigen is met milieuvereisten.

Materiaal en leeftijd van de vloer speelt ook een rol: beton is gewoonlijk ruwer dan metaal of kunststof en wordt vaak ook ruwer (maar ook tredvaster) naarmate de vloer er langer ligt. Metalen roosters geven meer risico op letsels dan kunststofroosters of met kunststof gecoate metalen roosters. Metaal heeft echter een koelend effect, waardoor dat materiaal toch vaak gekozen wordt voor de vloer onder de zeug. Ook de spleetbreedte is bepalend voor de kans op klauwverwondingen. Daarom zijn er wettelijke maximale spleetbreedtes voor betonnen varkensroosters. Voor roosters uit andere materialen zijn er echter geen wettelijke normen.

Spenen en uiers Ook spenen en uiers kunnen beschadigd worden door een te ruwe vloer. Vooral gelten die voor het eerst in een kraamkooi worden gefixeerd en daardoor onrust ervaren, lopen risico. Ook de speentjes van de eventuele fokbiggen kunnen schade oplopen. De speentjes afplakken is een remedie, maar het lost het onderliggende probleem niet op. Naast de spenen zijn ook de knietjes en de klauwen van zuigende biggen zeer kwetsbaar. Kleine kwetsuren kunnen bovendien nog verder worden geïrriteerd als na het ontsmetten niet wordt nagespoeld. Wie niet naspoelt (met water van drinkkwaliteit) moet zich ervan vergewissen dat het gebruikte ontsmettingsmiddel geen irriterend effect heeft (en dat het resterend ontsmettingsmiddel in drink- en voederbakken wordt verwijderd).

Schouderlaesies

Schouderlaesies zijn bij lacterende zeugen een onderschat maar potentieel ernstig probleem met sterke impact op welzijn en prestaties. Ze variëren in ernst van vage rode plekken tot open wonden die tot 10 cm diameter kunnen hebben. Doordat kraamzeugen veel op hun zij liggen om de biggen te zogen, komt er veel druk op de schouderbladen, zeker als er ook nog eens weinig vet aanwezig is. Daardoor wordt de doorbloeding gehinderd, wat uiteindelijk leidt tot necrose en slecht genezende zweren. Vooral de vloer speelt samen met de conditie en in mindere mate leeftijd en genetica een bepalende rol. Zeugen die op gietijzeren roosters liggen, vertonen beduidend minder schouderlaesies. Zowel te magere als te vette of zieke zeugen lopen risico (te vette of zieke/kreupele zeugen liggen meer, onder andere omdat ze meer moeite hebben met opstaan). Een te ruwe, te harde, vuile, natte, oneffen of beschadigde vloer is nadelig. Naast de evidente preventieve maatregelen (optimale zeugenconditie, aangepaste vloeren met een zachtere uitvoering ter hoogte van de schouder en kooien die vlot rechtstaan toelaten) moeten zeugen met beginnende schouderletsels voorzien worden van een zacht schouderstuk of van een mat in het kraamhok, of moeten ze verplaatst worden naar een ruimer hok met zachte bedding.

Controleer regelmatig

Wees steeds alert voor huid- en klauwbeschadigingen bij je varkens. Ook bij verminderde mobiliteit moeten technopathieën worden overwogen als mogelijke oorzaak. Bij de keuze van de stalinrichting moet het vermijden van dergelijke problematieken meespelen en vóór ingebruikname van een nieuwe stal moet alle afwerking zoveel mogelijk worden gecontroleerd op mogelijke risico’s. Houd er ook rekening mee dat alle materiaal onderhevig is aan slijtage en dat materiaaleigenschappen kunnen veranderen. Zo kunnen vloeren zowel ruwer als gladder worden na verloop van tijd. Wees je ervan bewust dat dieren met afwijkende lichaamsmaten (veel groter/zwaarder of juist kleiner/lichter dan de rest van de groep) meer risico kunnen lopen.

Suzy Van Gansbeke, departement Landbouw en Visserij

Meest recent

Meest recent