Startpagina Melkvee

Nieuwe inzichten zorgen voor een betere start

Tijdens het Vleesveecongres van voorbije zomer werd ook dieper ingegaan het thema kalveropfok. Om jonge dieren optimaal op te fokken zijn er veel aandachtspunten en helpen nieuwe inzichten.

Leestijd : 3 min

Wetenschappelijk onderzoek omtrent kalveropfok is een nimmer voltooid verhaal. Daarom worden regelmatig voortschrijdende inzichten gepubliceerd. Recent werd hierbij interessante informatie gedeeld omtrent de biestverstrekking bij kalveren, het gebruik van transitiemelk en het per 2 huisvesten van kalveren.

Nieuwe serum immunoglobuline G-normen

Om te beoordelen of een kalf voldoende antistoffen of immunoglobulines (IgG) binnenkrijgt door het drinken van biest snel na de geboorte, werd tot voor kort als grenswaarde 10 g antistoffen per l serum gebruikt, wanneer het kalverbloed gecontroleerd wordt tussen 2 en 5 dagen leeftijd. Kalveren met lagere waardes hebben namelijk een significant (6 - 26 keer) hogere kans op sterfte.

Met biest van goede kwaliteit krijgt het kalf een goede start.
Met biest van goede kwaliteit krijgt het kalf een goede start. - Foto: ILVO Rundveeloket

Kalveren met een hogere serumwaarde dan 10 g IgG/l hebben echter nog steeds een kans van 1 op 2 om ziek te worden. Daarom stak in 2019 een grote groep kalverexperten de koppen bij elkaar om na te gaan of men niet beter een andere grenswaarde kan gebruiken. Zij kwamen tot de conclusie dat men beter met 4 categorieën kan werken om het biestbeleid te beoordelen– minder dan 10 g IgG /l (slecht); tussen 10 en 17,9 g IgG/l (redelijk); tussen 18 en 24,9 g IgG/l (goed); en gelijk of meer dan 25 g IgG/l (excellent) – waarbij maximum 10% van de kalveren in de slechte categorie mag zitten en minimum 40% van de kalveren in de excellente categorie moet zitten. In de slechtste categorie wordt namelijk 46% van de kalveren ziek en sterft 7,4% van de kalveren, in de hoogste categorie wordt 28,5% van de kalveren ziek en sterft 1,5% van de kalveren!

Om in die hoogste categorie te geraken kunnen ofwel eenmalig 300 g antistoffen via de biest gevoederd worden in de eerste 2 levensuren, ofwel kunnen via meerdere voedingen 400 g antistoffen gegeven worden tijdens de eerste 24 levensuren, waarbij minstens 200 g gegeven wordt binnen de eerste 3 uren.

Het verstrekken van 2 biestvoedingen, zijnde binnen de 2 uren na de geboorte en 6 uren later, resulteerde in minder diarree (75,6 versus 36,4%) en ademhalingsstoornissen (33,9 versus 16,8%), alsook in een (120 g) hogere dagelijkse groei in vergelijking met een eenmalige biestverstrekking.

Transitiemelk

Op veel bedrijven wordt na het verstrekken van de biest onmiddellijk overgeschakeld op (kunst)melk. Studies tonen echter aan dat het verder verstrekken van biest of transitiemelk (dit is de melk van de tweede tot de zesde melkbeurt) aan de kalveren resulteert in een betere darmontwikkeling. Daarom is het meer dan aanbevelenswaardig om Belgisch witblauwe koeien waarbij men de kalveren niet zal laten zuigen, minstens 2 tot zelfs 4 keer te melken na het kalven, en om deze melk aan hun kalveren te verstrekken. In dat geval wordt het rantsoen van de koeien het best wel beperkt om het op gang komen van de uier te verhinderen. Zeker bij koeien waarbij de keizersnede op basis van de lichaamstemperatuur uitgevoerd wordt, is een tweede keer melken, 12 uur na de keizersnede, absoluut aan te raden! Overschot van biest wordt dan het best in kleine hoeveelheden (50-100 ml/drinkbeurt) aan de kalveren gegeven bij de melk.

Kalveren per 2 huisvesten

Ook omtrent het huisvesten van jonge kalveren zijn er nieuwe inzichten. Om infectie-overdracht tussen kalveren te vermijden worden veel kalveren onmiddellijk na de geboorte van de moeder verwijderd en individueel gehuisvest. Bij in groep gehouden kalveren merkt men dat de voederopname en daardoor ook de dagelijkse groei (voor en na het spenen) hoger ligt en dat dergelijke kalveren ‘socialer’ gedrag vertonen. Ze reageren ook veerkrachtiger op allerlei veranderingen in hun dagelijkse patroon. Daardoor zijn ze stressbestendiger.

In een poging om al deze voordelen van groepshuisvesting te combineren met een laag risico op ziekte-overdracht tussen de kalveren, kan overwogen worden om de kalveren in de kleinst mogelijke groep, met name per 2, te huisvesten. Onderzoek toont aan dat kalveren huisvesten per 2 effectief resulteert in meer voederopname en minder stressgevoeligheid – zonder dat meer ziekte optreedt of dat de kalveren elkaar bezuigen – in vergelijking met individuele huisvesting. Daarvoor dient dan minstens 3 m2 oppervlakte per kalverpaar voorzien te worden. Het leeftijdsverschil tussen de toomgenoten wordt wel het best beperkt tot maximum 1-3 dagen wanneer ze in de eerste levensweek reeds gegroepeerd worden.

Geert Hoflack, Merck

Lees ook in Melkvee

Meer artikelen bekijken