Startpagina Maïs

Maïs telen, de ploeg erin of toch iets anders?

Bodembewerkingen bij maïs: het is de basis van een geslaagde teelt. Een goede bodembewerkingstechniek heeft tot doel om de water- en luchthuishouding in de bouwvoor en de ondergrond te optimaliseren en om zo een gezonde bodem te bekomen. Er bestaan echter talloze technieken om de bodem in meer of in mindere mate te bewerken. Elke techniek kent zijn voor- en nadelen.

Leestijd : 7 min

O f je nu kiest voor kerend of niet-kerend, bodemverdichting moet je te allen tijde proberen te voorkomen. Verdichte lagen zorgen immers voor een verstoorde wortelgroei en beperkte beschikbaarheid van vocht en nutriënten. Bodemverdichting ontstaat wanneer de druk op de bodem groter is dan de bodemweerstand (of draagkracht) van de bodem. De eerste stap om bodemverdichting te vermijden, is het perceel enkel berijden onder optimale omstandigheden (lees: voldoende droog), omdat de bodemweerstand dan het hoogst is.

Een tweede belangrijk punt is ervoor zorgen dat de druk op de bodem niet te hoog wordt. Dit kan door de wiellast en/of de bandenspanning te verlagen. Verlaag je de bandenspanning, dan wordt het contactoppervlak tussen band en bodem groter, waardoor de druk op de bodem daalt. Er zijn verschillende systemen op de markt om de spanning op de banden te reguleren. Een optie is het gebruik van VF-banden (very high flexion). In vergelijking met een klassieke band kunnen deze banden op een 40% lagere spanning rijden bij eenzelfde wiellast. Nog een optie is een bandendrukwisselsysteem, het voordeel daarvan is dat de bandenspanning kan variëren naargelang de omstandigheden en dat je dus verschil kan maken tussen weg en veld. Bij het opnieuw betreden van de weg is het immers voordelig voor je brandstofverbruik om de druk op de banden terug te verhogen.

Andere maatregelen om bodemverdichting te voorkomen zijn het gebruik van vaste rijpaden of rijden in hondengang. De bodemweerstand kan je dan weer verhogen door het gebruik van groenbedekkers, vruchtwisseling, door de inbreng van organische stof en door aangepaste bodembewerkingstechnieken.

 

Goede zaaibedbereiding

Voor een geslaagde maïsteelt is een goede zaaibedbereiding noodzakelijk (figuur 1). Een goed zaaibed bestaat uit een losse bovengrond, die snel opdroogt en opwarmt, en uit een voldoende vaste ondergrond die vocht vasthoudt, zodat het zaad kan kiemen, maar toch los genoeg is voor de wortelgroei van het gewas. Voor een goede zaaibedbereiding moet je de bodem dus losmaken, egaliseren, voldoende verkruimelen en aandrukken.

Figuur 1: Eigenschappen van een goed zaaibed (zowel bij kerend als niet-kerend werken).
Figuur 1: Eigenschappen van een goed zaaibed (zowel bij kerend als niet-kerend werken). - Bron: Lemken

Kerende bodembewerkingen in maïs

Veruit de meest toegepaste bodembewerkingstechniek voor de maïszaai is kerend werken door te ploegen, doorgaans zo’n 20 tot 30 cm diep. Een voordeel van deze techniek is dat je oogstresten en onkruiden vlot kan onderwerken en dat het voor een goede verluchting van de bodem en voor homogenisatie van de bouwvoor zorgt. Lucht en warmte kunnen zo makkelijker de bodem indringen. Een nadeel is het risico op een ploegzool, zeker wanneer steeds op dezelfde diepte geploegd wordt en/of onder natte omstandigheden. Ook kan je het bodemleven in de gekeerde laag verstoren en neemt de erosiegevoeligheid van het perceel toe, vooral bij de voorjaarsgewassen.

Door gebruik te maken van ondergronders, al dan niet aan iedere schaar, wordt de bodem ook circa 10-15 cm onder de ploegdiepte losgemaakt om verdichte lagen op te heffen. Dit biedt voordelen naar beworteling en waterberging, maar vraagt meer brandstof.

Ondiep ploegen

Er bestaan ook technieken waarbij er ondiep geploegd wordt (circa 15 cm). Deze ploegen hebben doorgaans een aangepast rister (bijvoorbeeld de ecoploeg). Het is aan te raden om deze systemen te combineren met ondergronders. Bij het ondiep ploegen worden gewasresten en onkruiden minder diep ingewerkt, waardoor organischestofopbouw en mineralisatie voornamelijk in de bovenste laag plaatsvinden. Let wel op: ondiep ploegen vraagt een systeembenadering. De keuze van groenbedekker, al dan niet decompacteren enzomeer, zijn aandachtspunten bij deze techniek.

Na het ploegen is er een tweede werkgang nodig om het eigenlijke zaaibed klaar te maken.

Bij een ecoploeg is er sprake van een aangepast rister, waarmee menondiep kan ploegen.
Bij een ecoploeg is er sprake van een aangepast rister, waarmee menondiep kan ploegen. - Foto: B3W

Het ploegen en de zaaibedbereiding kan ook gecombineerd worden met bijvoorbeeld een vorenpakker. Dan wordt in één werkgang geploegd, aangedrukt en verkruimeld, wat arbeid bespaart en ervoor zorgt dat de grond in droge omstandigheden minder snel uitdroogt.

Het ploegen en de zaaibedbereiding kunnen ook gecombineerd worden met bijvoorbeeld een vorenpakker (hier Lemken FlexPack).
Het ploegen en de zaaibedbereiding kunnen ook gecombineerd worden met bijvoorbeeld een vorenpakker (hier Lemken FlexPack). - Bron: Lemken

 

Spitten en spitfrezen 

Een alternatief voor ploegen is spitten of spitfrezen. Spitten is een mengende en kerende bodembewerking met een werkdiepte van doorgaans tussen 20 en 30 cm. De bodem wordt goed verlucht en er wordt niet door een open voor gereden. Ook kan het zaaibed in één werkgang klaargelegd worden. Spitten heeft echter ook enkele nadelen: gewasresten en onkruiden worden minder goed ondergewerkt in vergelijking met ploegen, en omwille van het hefvermogen is een zwaardere tractor nodig. De opbrengstresultaten liggen in de lijn van het ploegen voor de maïsteelt.

Niet-kerend maïs telen

Naast ploegen kan er ook niet-kerend gewerkt worden. Ten aanzien van de bodemkwaliteit heeft het niet-kerend werken enkele voordelen ten opzichte van ploegen. Het organisch materiaal wordt hierbij niet ondergewerkt en blijft in de bovenste laag zitten. De vertering verloopt trager omwille van minder verluchting en een tragere opwarming van de bodem en nutriënten worden dus trager vrijgesteld. In de eerste jaren van niet-kerend werken, moet je bij de bemesting wel rekening houden met de vertraagde vrijstelling van nutriënten uit de gewasresten. Het uiteindelijke hoger organischestofgehalte in de toplaag zorgt voor het tegengaan van verslemping en voor een betere bodemstructuur, wat resulteert in een betere lucht- en waterhuishouding, waar ook erosiegevoelige percelen baat bij hebben. Daarnaast veroorzaakt niet-kerend werken minder verstoring van het bodemleven.

 

Systeembenadering

Starten met niet-kerende bodembewerking is niet eenvoudigweg de ploeg aan de kant laten, maar vraagt net als ondiep ploegen een systeembenadering. In de eerste plaats kunnen onkruiden een probleem vormen: de zaden blijven boven in de bouwvoor zitten, met een hogere onkruiddruk tot gevolg. Bij enge teelt-rotaties komt dit sterk tot uiting. Daarom is vruchtafwisseling dan ook een must bij niet-kerende bodembewerking.

Verder zien we dat niet alle teelten zich even goed lenen tot niet-kerende bodembewerking. Zo tonen de proeven van Hooibeekhoeve weinig verschil bij granen en bieten, maar presteert maïs duidelijk beter bij ploegen of spitten. Ook ritnaalden vormen een groter probleem bij niet-kerend werken, waardoor de keuze van groenbemester eveneens een aandachtpunt is. Winterharde groenbedekkers, en vooral Italiaans raaigras, laten zich niet altijd even goed vernietigen en kunnen zo tot onkruid evolueren in het hoofdgewas. Bij beperkingen in het gebruik van glyfosaat is de keuze van de groenbedekker nog belangrijker. Daarnaast is ook de zaaitechniek van belang. Door de aanwezigheid van gewasresten zijn schijfkouters noodzakelijk en zijn conische aandrukwielen aan te bevelen. Ten slotte zijn niet-kerende elementen doorgaans ook zwaarder.

 

Diepe en ondiepe niet-kerende grondbewerking

Net als bij de klassieke manier van grondbewerking, kan men ook bij niet-kerende grondbewerking diep en ondiep bewerken. Bij een werkingsdiepte van 5 tot 15 cm spreken we van ondiep niet-kerend werken. Het betreft dan het ontstoppelen en de zaaibedbereiding. Bij ontstoppelen worden de gewasresten vermengd met de bovenste bodemlaag en wordt de grond vlak gelegd. Dit gebeurt met behulp van een schijven eg, een vaste tandcultivator of een veertandcultivator. De pennenfrees en rotoreg zijn ook geschikt voor de zaaibedbereiding.

Afhankelijk van de teelt, en zeker wanneer er verdichte lagen aanwezig zijn, moet er dieper dan 15 cm niet-kerend gewerkt worden. Tijdens het decompacteren wordt de verdichte laag opengebroken zonder de bovenste laag al te veel te bewerken of te mengen met diepere lagen. Tanden met beitels of scharen worden in de grond gebracht en tillen deze op, waardoor scheuren en breuken ontstaan. Na passage komt de grond terug neer (figuur 2).

Figuur 2: Werkingsprincipe van decompacteren
Figuur 2: Werkingsprincipe van decompacteren - Bron: B3W

Een andere techniek die je kan gebruiken om verdichte lagen op te heffen, is diepwoelen. Hierbij werk je dieper in op de bodem dan bij het decompacteren. Belangrijk bij beide bewerkingen is dat het gebeurt in voldoende droge omstandigheden om versmering en verdere verdichting te voorkomen. Na het decompacteren volgt de zaaibedbereiding. Je kan beide combineren door bijvoorbeeld tanden aan een rotoreg te monteren. Voorzie daarbij wel voldoende ruimte tussen de tanden en de rotoreg, zodat de bodem de kans krijgt om weer te zakken. Is dit niet het geval, dan krijgt de rotoreg veel grond te verwerken en kan deze gaan ‘bulldozeren’.

Bij de zaaibedbereiding moet de bodem ook voldoende worden aangedrukt. Door het dieper loswerken kan het profiel namelijk sneller uitdrogen.

Machines die gebruikt kunnen worden om te decompacteren, kunnen in 2 categorieën opgedeeld worden: machines met rechte tanden (vaak in combinatie met een brede beitel) en machines met gebogen tanden. Bij veel gewasresten krijgen rechte tanden de voorkeur omdat deze door de lengte van de tanden minder snel verstoppen.

Bodembewerking in stroken

Een minimale bodembewerkingstechniek die overgewaaid is vanuit Amerika, is strip-till. Ploegen, spitten en niet-kerend werken gebeurt doorgaans vollevelds; bij strip-till wordt de bodem enkel bewerkt in de stroken, waarin later ook gezaaid wordt. Tussen de stroken blijft de bodem onbewerkt. De voordelen van deze techniek zijn een besparing van arbeid en brandstof en een beter behoud van de structuur en het bodemleven in de onbewerkte stroken. Ook de draagkracht van de bodem blijft zo behouden. Bij deze techniek is het gebruik van een RTK-GPS wel noodzakelijk. Er moet namelijk precies in het midden van de bewerkte strook gezaaid worden.

Bodem bewerkt  aan de hand  van de strip- till-techniek.
Bodem bewerkt aan de hand van de strip- till-techniek. - Foto: B3W

Ook mengmest kan in stroken toegediend worden. Daarvoor wordt een bemestingsunit gebouwd op de strip-till-machine. Uit proeven blijkt dat dit een meeropbrengst van de maïs betekent, omdat de mest optimaal benut kan worden.

De aandachtspunten bij strip-till zijn dezelfde als bij niet-kerende bodembewerking: het is belangrijk dat de onbewerkte stroken een goede bodemstructuur hebben. Ervaring leert dat strip-till betere resultaten geeft op zandgronden dan op de zwaardere grondsoorten. Opvallend is dat strip-till het eerste jaar na het ploegen betere resultaten geeft dan wanneer de techniek meerdere jaren na elkaar gebeurt.

 

Directzaai

Ten slotte kan maïs ook gezaaid worden zonder voorafgaande bodembewerkingen, directzaai genoemd: de maïs wordt namelijk rechtstreeks in de oogstresten of groenbedekker gezaaid. Op deze manier blijft de bodem ongestoord. Uit proeven blijkt de opbrengst echter tegen te vallen. De opslag van onkruiden en oogstresten spelen een grote concurrentiële rol in de beschikbaarheid van water, nutriënten en licht voor de (jonge) maïsplanten. De zaaitechniek vraagt hier nog meer aanpassingen en aandacht dan bij niet-kerende bodembewerking.

Ellen Truyers, Gert Van de Ven en Maarten De Boever (B3W)

Lees ook in Maïs

Meer artikelen bekijken