Startpagina Wetgeving

Aansprakelijkheid bij vergiftiging van dieren: Uiteenlopende rechtspraak zet aan tot bijzondere voorzichtigheid

Nog steeds bereiken ons jaarlijks verschillende berichten van vergiftiging van dieren doordat snoeisel van taxus of van andere giftige planten in de buurt van grazende dieren belandde. Hoewel de oorzaak van de vergiftiging in die gevallen dikwijls snel duidelijk is, betekent dit niet dat er ook altijd een schadevergoeding ontvangen wordt.

Leestijd : 4 min

Bij een vermoedelijk vergiftiging van runderen of paarden door het eten van giftige planten of plantenresten, is er bijna nooit een contractuele relatie in het spel. De giftige planten waar de dieren konden van eten, stonden ofwel op een naburig perceel of het snoeiafval van deze planten werd te dicht in de buurt van de dieren gegooid door een derde. In dergelijke gevallen moet de eigenaar van het vergiftigde dier een beroep doen op de wettelijke regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid. Deze bepalen dat diegene die door zijn fout of nalatigheid schade heeft veroorzaakt, deze schade moet vergoeden aan de schadelijder.

Fout bewijzen

De eerste vereiste om de aansprakelijke van een buitencontractueel schadegeval te kunnen aanspreken, is het bewijzen van een fout. Dit kan door aan te tonen dat een specifieke wettelijke norm werd geschonden of door te bewijzen dat de algemene zorgvuldigheidsnorm werd miskend. De algemene zorgvuldigheidsnorm is wat een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden zou doen. Indien wordt afgeweken van deze normale gedraging van een gewoon voorzichtig persoon is er sprake van een fout.

De geschonden specifieke wettelijke bepaling kan gevonden worden in het Afvalstoffendecreet. Het achterlaten van afvalstoffen, waardoor risico bestaat van hinder of schade voor de mens of het leefmilieu, maakt immers een inbreuk uit op artikel 12 van het Materialendecreet. Volgens de Raad van State moet onder ‘afvalstof’ worden verstaan ‘elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen’. Het kwalificeren van taxussnoeisel als afvalstof werd uitdrukkelijk erkend in een arrest van 22 januari 2015. Volgens de Raad van State ligt het in de rede dat snoeisel van een haag afval is waarvan de houder zich wil ontdoen. Het gooien van snoeiafval op andermans eigendom of in de berm van de openbare weg maakt dus een fout uit.

Uiteenlopende rechtspraak

Een mooi voorbeeld van de algemene zorgvuldigheidsnorm is het arrest van het hof van beroep Antwerpen dat op 22 februari 2017 oordeelde dat een normaal voorzichtige tuinier geen afval met taxusresten tegen een draadafsluiting plaatst waardoor dieren vanop een aanpalend perceel ervan kunnen eten. De tuinier moest volgens het hof van beroep weten dat er grazende dieren aanwezig waren, doordat zichtbaar was dat de vegetatie tot op zekere hoogte was kaal gegeten. De tuinier werd in dit geval op basis van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk gesteld voor de schade die de buur leed door het overlijden van 2 ezels en een geit ingevolge het eten van de taxusresten.

In een ander geval oordeelde de rechtbank van eerste aanleg van Mechelen zelfs dat een normaal bedachtzaam persoon moet nadenken vooraleer hij overgaat tot het aanplanten van een haag naast een weide waarop runderen grazen. Het niet inwinnen van informatie daaromtrent en het nalaten om de nodige maatregelen te treffen om schade te verhinderen, werd door de rechtbank in dat geval als foutief beschouwd.

Het hof van beroep te Gent achtte iemand die achteraan zijn tuin vingerhoedskruid had gestapeld vlakbij een weide waarop runderen graasden dan weer niet aansprakelijk. De runderen aten het kruid op en stierven ervan, docht het hof van beroep oordeelde dat de betrokkene geen fout beging, aangezien hij onwetend was dat vingerhoedskruid giftig is. Volgens het hof van beroep kan degene die het vingerhoedskruid stapelde enkel dan tot schadevergoeding gehouden zijn, indien het veroorzaken van de redelijk voorzienbare schade van een lichtzinnigheid getuigt die de zogenaamde zorgzame en omzichtige huisvader vreemd is.

Personen die in een landelijke omgeving wonen, dienen volgens bepaalde rechtsleer en rechtspraak een grotere voorzichtigheid ten aanzien van grazend vee in acht te nemen. (Vred. Waremme 15 maart 2001, T.Vred. 2003, 7, 329, noot Debaene)

Bewijslast verzamelen

Het is aan de schadelijder die vergoeding van zijn schade wil bekomen om zowel de feiten, de fout, de schade als het oorzakelijke verband te bewijzen. Dit is een bewijs dat meteen bij de ontdekking van het schadegeval moet verzameld worden. Concreet zal een veehouder, bij de ontdekking van een vergiftiging, zo snel mogelijk op zoek moeten gaan naar de oorzaak en deze laten vastleggen.

In geval van snoeiafval dat wordt aangetroffen, wordt er het best een proces-verbaal van vaststelling door een gerechtsdeurwaarder opgemaakt en wordt er het best ook meteen klacht neergelegd bij de politie. Hoewel deze klacht hoogstwaarschijnlijk niet tot een vervolging voor de strafrechter zal leiden, kan na de seponering het strafdossier wel opgevraagd worden, waarbij de schadelijder meteen over objectieve vaststellingen van de feiten beschikt.

Om het oorzakelijk verband te bewijzen zal het zaak zijn om een verslag van een dierenarts, al dan niet met een labo-analyse, te laten opmaken. Pas wanneer de getroffen veehouder het bewijs kan leveren van de fout die de vergiftiging van zijn dier veroorzaakte, zal hij in aanmerking komen voor een schadevergoeding.

Jan Opsommer

Lees ook in Wetgeving

Meer artikelen bekijken