Selectie en fokkerij
Tijdens de informatievergaderingen voor de Vlaamse schapenhouders, georganiseerd door het Praktijkcentrum voor Kleine Herkauwers (PCKH) en het Departement Landbouw en Visserij behandelde Bert Driessen (KULeuven-Geel) het onderwerp ‘Selectie en fokkerij’. In dit artikel verwerken we de elementen uit zijn voordracht.

Genetische en niet-genetische invloeden
Selecteren
Selecteren gebeurt het best op basis van objectieve criteria en cijfers. Bij rundvee, varkens en pluimvee is de afgelopen decennia spectaculaire vooruitgang geboekt qua kwantitatieve en kwalitatieve productie. Dit heeft alles te maken met strakke, goed gestructureerde selectie-programma’s, naast bijvoorbeeld hybridisatie.
Binnen de schapenhouderij is er daarentegen doorheen de jaren niet zoveel vooruitgang geboekt. Men probeert de genetische potentie te benaderen via de groei- of vruchtbaarheidsindexen. Maar dit kan pas als men gegevens registreert en heeft van ouders/grootouders, van het dier zelf en van verwanten. Binnen de stamboeken worden vruchtbaarheidsgegevens bijgehouden, maar er is nog steeds een drempelvrees om systematisch de groei te gaan vastleggen via periodieke wegingen.
Een goed selectiebeleid wordt best ondersteund door een degelijke bedrijfsregistratie. Ook de nodige weegapparatuur maakt deel uit van een goede bedrijfsuitrusting om de groei te kunnen beoordelen. Uit praktijkobservaties blijkt evenwel dat er weinig bedrijven zijn die (voldoende) gegevens bijhouden. Tijdens de bedrijfsbezoeken gekoppeld aan de PCKH-studieavonden was er op één bedrijf een automatisch weegtoestel aanwezig (zie foto 1).
Selectie gebeurt in functie van de bedrijfsdoelstellingen: vlees- of melkproductie, wolkwaliteit of extensiviteit/zelfredzaamheid. Concrete factoren die een rol spelen bij selectie zijn de afstamming, de uiterlijke kenmerken van de dieren, de gezondheidssituatie, het gedrag of/en de vruchtbaarheidsstatus. We komen hier verder op terug. Selecteren is een continu proces, van geboorte tot het levenseinde.
Welke ooilammeren aanhouden?
Het uitvalpercentage aan oudere dieren en de ambitie om al of niet voor bedrijfsuitbreiding te opteren zal vooreerst bepalen hoeveel ooilammeren jaarlijks dienen aangehouden te worden voor de productie.
Lammeren met erfelijke gebreken worden niet aangehouden. Voorbeelden van dergelijke afwijkingen zijn blindheid, naar binnen krullend ooglid (entropion), slechte beenstanden, afwijkingen aan het gebit (snoek-of varkensbek). Lammeren met slechte groei of met gezondheidsproblemen worden voor de slacht bestemd. Groenkauwers geven dit gebrek door aan hun nakomelingen en moet men dus niet aanhouden. Ook lijfbieden (prolaps van de vagina) in de laatste weken van de dracht is erfelijk, dus geen ooilammeren van moeders met dit gebrek aanhouden.
De fok- en bedrijfsdoelstellingen zullen bepalen welk type ooilammeren men best aanhoudt. Hier zullen belangrijke verschillen optreden tussen stamboekbedrijven en slachtlamproducerende bedrijven. Een stamboekbedrijf zal oog hebben voor alle elementen die met de rasstandaard te maken hebben. Te maken keuzes zijn: Opteert men voor vruchtbaarheid ? Opteert men voor conformatie en bevleesdheid ? Opteert men voor melkrijkheid en snelle jeugdgroei van de lammeren? Opteert men voor een dier dat robuust en zelfredzaam is bijvoorbeeld voor natuurbeheer. Men kan ook selecteren op dieren met een vroeg bronstseizoen, door de eerst geboren lammeren bij voorkeur aan te houden.
Soms kan men ook selecteren op typische uiterlijke kenmerken, zo zagen we bij het bedrijfsbezoek bij Daniel Schillewaert in Wenduine ‘Dassenkop-texelaars’ (zie foto 2), die erg in trek zijn.
Uitselecteren van ooien
De ramkeuze
‘De ram is de helft van de kudde’ is geen loos gezegde. Voor stamboekwerking moet de ram aan de strenge eisen van de rasstandaard voldoen. Voor de meeste slachtlamproducerende bedrijven is de ram uitermate belangrijk voor de bevleesdheid en de karkaswaarde van zijn afstammelingen. Bevleesdheid, groei en gewichtsevolutie zijn goed overerfbaar en op deze kenmerken moet dan zeker voor de ram goed gelet worden. Gestalte, vruchtbaarheid en een goed beenwerk zijn essentieel om de ooien vlot te kunnen dekken en om tot goede drachtresultaten te komen (foto 3). Een jonge ram plaatst men niet bij volwassen ooien maar wel bij jonge ooien.
Tips voor het dekseizoen
Bert Driessen sloot zijn voordracht af met aanbevelingen voor het dekseizoen. Zorg zowel voor ooien als ram voor een liksteen of -emmer met vitamine E en selenium. Zorg dat de klauwen bijgewerkt zijn vóór de dektijd. Beperk het aantal ooien voor een jonge ram. Zorg dat de ooien in goede conditie zijn, of doe aan flushing gedurende enkele weken. Vermijd alle stress in de groep. Zorg dat de rammen een dektuig dragen en registreer dagelijks de (her)dekkingen. En heb gedurende de winter aandacht voor de voeding van de jonge ooien, zodat ze goed kunnen uitgroeien.