Stinzenplanten brengen de lente in tuinen en op terrassen
Stinzenplanten: de kans is groot dat je er nog nooit van gehoord hebt. Het is dan ook een oer-Hollands woord voor een groep van planten – vaak voorjaarsbloeiers met opvallende gekleurde bloemen – waarvoor we in Vlaanderen geen echte naam hebben. We kennen ze echter wel: sneeuwklokje, krokus, kievitsbloem, daslook, wilde narcis…

In het voorjaar lijken ze plots massaal uit het niets op te duiken om ons enkele weken te verbazen met hun felgekleurde bloemen. Vaak komen ze zo massaal voor dat ze hele landschappen kleuren. De meest bekende is misschien wel de boshyacint, die telkens weer massa’s toeristen op de been brengt om te genieten van een van de meest kleurrijke spektakels van onze Vlaamse natuur. Elk jaar is het spannend wachten op het magische moment waarop duizenden ontluikende boshyacinten de bodem van bepaalde bossen bedekken met een tapijt van paarsblauwe bloemetjes. Vanaf begin april kan je dit feeërieke schouwspel bewonderen op hun favoriete groeiplaats: loofbossen met eiken en beuken.
Op www.trekkings.be/lentewandelingen.htm vind je niet alleen het bloeitijdstip en de mooiste locaties met boshyacinten, maar ook van vele andere spectaculaire bloeiende stinzenplanten.
Historisch
‘Stinzenplant’ komt van het Friese woord ‘stins’, dat stenen huis betekent. Met stins bedoelde men de versterkte en met stenen gebouwde huizen van de Friese, middeleeuwse adel. Via hun handelskanalen brachten de middeleeuwse edellieden heel wat bijzondere en bij ons onbekende planten mee naar hun land. Daar was het bezit van dergelijke planten een echt statussymbool. Een aantal van deze planten deden het zo goed in de vaak kalkrijke tuinen van de ‘stinzen’ dat ze zich spontaan gingen vermeerderen en verwilderen.
In Friesland, waar de adel in de Middeleeuwen in goede doen was, kregen deze nieuwe, onbekende planten met hun opvallende, vaak vroege bloei daarom al gauw de naam ‘stinzenblommekes’. Deze naam wordt ook nu nog, zij het dan vooral in Nederland en Duitsland, gebruikt voor groepen planten die in een regio vooral voorkomen in tuinen of parken van oude, vaak vervallen of al verdwenen landgoederen, kastelen, kloosters, boerenhoven, pastorieën, stadswallen…
Stinzenflora
Een sluitende definitie voor ‘stinzenplanten’ bestaat niet echt. In de regel zijn het voorjaarsbloeiende bol-, knol- of stengelgewassen die vanuit hun natuurlijke groeiplaats lang geleden als siergewas zijn geïntroduceerd in tuinen van kastelen, landhuizen en kloosters. Veel van deze planten stierven in hun nieuwe omgeving een stille dood, maar als ze terechtkwamen op een geschikte locatie konden ze van daaruit verwilderen en zich vestigen in de omliggende natuur. Daardoor beschouwen we ze nu vaak als inheems.
De naam wordt commercieel vaak gebruikt voor vroegbloeiende bol- en knolgewassen die zich onder gunstige omstandigheden goed kunnen handhaven en die zich spontaan gaan vermeerderen. In tuincentra en op plantenbeurzen worden ze vaak aangeboden als ‘verwilderingsbollen’ voor aanplant in parken en tuinen.
Stinzenplanten in de tuin
Mits de juiste omstandigheden doen stinzenplanten het ook goed in de tuin. Vermits het vaak vroege voorjaarsbloeiers zijn, is het nu te laat om ze nog aan te planten. Het ideale plantmoment is in het najaar (oktober-november), op dat moment zijn ze ook volop verkrijgbaar in de handel. Nu kan je ze wel kant-en-klaar kopen als bloeiend gewas in pot. Denk maar aan de krokussen en de blauwe druifjes die nu in de handel zijn en die ideaal zijn om een vroege lentesfeer te creëren op het terras. Na de bloei kan je deze planten wel een plaatsje geven in de tuin. Plant de volledige plant zonder het loof te verwijderen, en met wat geluk kan je vanaf dan elk jaar opnieuw genieten van je eigen stinzenplant.
We zetten graag enkele mooie stinzenplanten in het zonnetje, hoewel de meeste het liefst bloeien op meer schaduwrijke plaatsen, en vertellen waar in de tuin ze zich op hun best voelen en waar de kansen op verwildering het grootst zijn.
Sneeuwklokje
Hét sneeuwklokje bestaat niet. Er zijn een twintigtal botanische soorten, maar wel meer dan 200 cultivars van het sneeuwklokje. We gaan ons hier beperken tot de meest voorkomende, namelijk de soort Galanthus nivalis, de soort die in ons klimaat het gemakkelijkst verwildert. Ze komen oorspronkelijk uit Midden- en Zuid-Europa, maar al rond 1500 werden ze geïntroduceerd in onze streken. Wie al sneeuwklokjes in de tuin heeft, kan het plantentoefje na de bloei delen en opnieuw uitplanten. Sneeuwklokjes geven de voorkeur aan voedselrijke bodems en zullen zich het snelst vermeerderen als ze onder bomen of heesters worden geplant.
Krokus
Over krokussen kan je een heel boek schrijven, er bestaan meer dan 90 soorten en vele honderden cultivars. Daarvan worden enkel de boerenkrokus (Crocus tommasianus) en de bonte krokus (Crocus vernus) tot de stinzenflora gerekend. De boerenkrokus is afkomstig uit de Balkan en is uitstekend geschikt voor verwildering. Hij vermeerdert zich immers niet alleen door nieuwe ondergrondse knolletjes te vormen, maar ook door zaad. Daardoor krijg je niet alleen pollen met krokussen, maar ook losstaande planten die uit zaad gegroeid zijn.
Boerenkrokussen hebben bloemen die zilvergrijs zijn aan de buitenkant en zacht lila met een witte keel aan de binnenkant. Ze groeien het liefst in de schaduw van loofbomen op voedselrijke, niet te droge plekken op kalkrijke bodems. De bonte krokus, afkomstig uit de berggebieden van Zuid- en Midden-Europa, heeft een voorkeur voor groeiplaatsen in de volle zon en is dus geschikt om aan te planten in gazons en parken. De bloemen zijn paars, wit of wit met paarse strepen.
Bosanemoon
Bosanemoon (Anemone nemorosa) is een stinzenplant die je massaal kan aantreffen in oude bossen met een mooie, dikke strooisellaag. De kleine, witte bloemetjes sluiten zich bij het vallen van de avond en bij regen. Je kan de plant soms ook aantreffen in open grasland waar het oorspronkelijke bos al lang verdwenen is, zolang de bodem maar voedselrijk en vochtig is.
Dit plantje vermeerdert zich door een uitlopende wortelstok en door zaad. Er bestaat een cultivar met gevulde bloemen (A. nemorosa ‘Vestal’) die al vanaf de zeventiende eeuw vaak werd aangeplant op typische stinzenplaatsen en die nu ook her en der verwilderd voorkomt. Deze cultivar groeit het best op vochtige plaatsen in de halfschaduw op niet al te rijke bodems.
Bostulp
De bostulp (Tulipa sylvestris) komt oorspronkelijk uit Zuid- en Zuidoost-Europa. De gele bloemen van dit 20-40 cm hoge tulpje openen zich in de volle zon als mooie, gele sterren. In tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden, is het geen bosplant, maar geeft het de voorkeur aan een zonnige, voedselrijke en vochtige groeiplek. Om de verwildering te stimuleren kan je de bolletjes na enkele jaren het best opgraven, verdelen en ze opnieuw opplanten, maar dan iets minder diep.
Het lenteklokje (Leucojum vernum) verkiest een vochtige, voedselrijke en beschaduwde groeiplek. Het lelietje-van-dalen (Convallaria majalis) heeft een voorkeur voor zandgronden, niet te droog in de schaduw van loofbomen. Het Haarlems klokkenspel (Saxifraga granulata) groeit dan weer het best in arme gazons op zwaardere gronden.