Het belang van de onderstam bij het kiezen van de juiste fruitboom
De meeste planten die in de natuur voorkomen, planten zich voort door middel van zaad. Dat doen ook de meeste bomen. Denk aan de pluizige zaden van de schietwilg, die zich in het voorjaar gewillig laten meedrijven met de wind, of aan de vlier die zijn zaden verpakt in een smakelijke bes, om ze zo te laten verspreiden door gulzige vogels. Komen deze zaden op een vruchtbare plaats terecht, dan kiemen ze en groeien ze uit tot een volwaardige boom.

Wanneer we echter zaden van ‘rassen’ of ‘cultivars’– met andere woorden door de mens geselecteerde of gekruiste planten – gaan uitzaaien, dan groeien daaruit planten met andere eigenschappen dan de ouderplant. Wanneer we pitten van een Jonagold uitzaaien, dan groeit hieruit wel een appelboom, maar de vruchten zullen bijvoorbeeld kleiner zijn of minder lekker van smaak.
Vermeerderen van fruitbomen
Om bomen te kweken met dezelfde eigenschappen als het ras of de cultivar, gaan we in het geval van fruitbomen de plant vermeerderen door middel van enten. Dit wil zeggen dat we een stukje eenjarig hout van het te vermeerderen ras gaan ‘overplanten’ of enten op een onderstam. Bij fruitbomen gaat dit vaak over een oogent of oculatie, waarbij slechts 1 knop van de gewenste variëteit wordt overgezet op de onderstam.
Stekken verloopt moeilijk
Rassen of cultivars kunnen ook vermeerderd worden door het nemen van een stek. Dit is een heel eenvoudige manier voor het vermeerderen van allerlei siergewassen en kleinfruit. De meest eenvoudige manier is door middel van een winterstek. Men snijdt in de winter, vóór het uitlopen van de knoppen, een stukje van een eenjarige tak (+/- 20 cm lang) van de gewenste struik. Steek die voor twee derde in een bloempot gevuld met stekgrond, zet de pot op een beschutte plek, laat de grond niet uitdrogen en in de lente gaat hij gegarandeerd aan de groei.
Er zijn echter heel wat planten die moeilijk te vermeerderen zijn via stek, omdat ze moeilijk wortel vormen en/of omdat, als ze toch aan de groei geraken, de opbrengst vaak te wensen overlaat. Tot deze moeilijk te stekken groep behoren onze meest courante fruitsoorten, maar ook siergewassen zoals de roos.
Belang van de onderstam
De onderstam, vaak een zaailing van de oorspronkelijke soort (bijvoorbeeld wilde appel of wilde peer), vormt dus het wortelstelsel en een deel van de stam tot net onder de ent. De wortels van de onderstam zorgen voor de opname van water en voedingsstoffen en zijn daardoor als het ware de motor die verantwoordelijk is voor de groeikracht van de boom. Bij fruitbomen is die groeikracht van groot belang voor de opbrengst van de boom. Een te sterke groei gaat ten nadele van de bloei. Een te trage groei zorgt wel voor veel vruchten, maar put de boom op termijn uit. De keuze van de onderstam, in combinatie met de boomvorm (hoog-, laag- of halfstam) en de voedingstoestand van de bodem, zijn bepalend voor de opbrengst van de fruitboom.
Onderstammen voor appelrassen
De oorspronkelijke onderstam bij de appel is de zaailing. Op deze zaadplanten wordt het gewenste appelras geënt. Typisch voor deze bomen is hun grote groeikracht en hun weids uitgroeiende kroon. Deze bomen kunnen zeer oud worden en geven een grote opbrengst. Het nadeel is dat ze pas na een tiental jaren echt beginnen vruchten te dragen en dat de pluk niet eenvoudig en tijdrovend is.
In de zoektocht naar betere commerciële teelttechnieken werden in de eerste helft van vorige eeuw op het Engelse proefstation van East-Malling (M), naderhand in samenwerking met het proefstation in Merton (MM), selecties gemaakt uit grote groepen zaailingen. Deze selectie gebeurde op basis van groeikracht en ziekteresistentie en leidde tot een reeks onderstammen met specifieke eigenschappen wat betreft groeikracht. De afstammelingen van deze onderstammen zijn nu nog steeds in gebruik. Hieronder geven we een overzicht van de belangrijkste onderstammen.
M 9 Dit is de meest gebruikte onderstam voor laagstammige appelbomen. Door de zwakke groei van deze onderstam geeft de veredelde soort al vroeg na het planten (vaak al na 1 jaar) een regelmatige opbrengst. Doordat de M 9-onderstam vlak en ondiep wortelt, moeten de bomen voorzien worden van een stevige steunstok.
M 26
MM 106 Matig krachtig groeiende onderstam. Wordt vaak gebruikt voor laagstammen die ruimer uit elkaar worden geplant (3 tot 4 m) en voor halfstambomen.
MM 111 Sterk groeiende onderstam, die gebruikt wordt voor het kweken van hoogstambomen.
De MM-onderstammen zijn bovendien resistent tegen de wollige bloedluis.
Gewone zaailing Deze hebben een variërende sterke groeikracht en worden nog vaak gebruikt voor de opkweek van half- en hoogstambomen.
Onderstammen voor perenrassen
Net zoals bij de appel wordt voor hoog- en halfstambomen van perenrassen de perenzaailing, met zijn grote groeikracht, als onderstam gebruikt. Voor laagstambomen werden vroeger zaailingen van kweepeer (Cydonia oblonga) als onderstam gebruikt. Ook voor kweepeeronderstammen heeft de proeftuin in East-Malling specifieke types geselecteerd, die nu nog steeds gebruikt worden voor het kweken van laagstammige perenbomen. Perenbomen met een kweepeeronderstam hebben door hun kleinere wortelgestel altijd een steunstok nodig. Deze bomen hebben een kortere levensduur (20 tot 25 jaar), maar geven wel vlugger een goede, gelijkmatige opbrengst.
Hieronder een overzicht van de de meest gebruikte types.
Kwee MA Dit is de sterkst groeiende selectie, maar ze geeft echter later en minder opbrengst dan de 2 andere selecties.
Kwee MC Dit is de zwakst groeiende kweepeer-onderstam met een vroege en grotere opbrengst.
Kwee Adams Deze onderstam werd geselecteerd in België en ligt op het vlak van groeikracht tussen kwee MA en kwee MC. Daardoor is deze onderstam geschikt voor laagstambomen op armere gronden of voor zwakgroeiende perenrassen.
Onderstammen voor prunus-soorten
Ook de fruitrassen van het geslacht Prunus, zoals pruimen, kersen, krieken en perziken, werden oorspronkelijk gekweekt op zaailingen van de wilde soort. De bomen die hieruit groeiden, waren zeer groeikrachtig en enkel geschikt als half- of hoogstam. Ook hier werden ondertussen onderstammen geselecteerd die minder groeikrachtig zijn, maar de echt kleine boomvormen – zoals bij appel en peer – bestaan hier nog niet.