Startpagina Mechanisatie

Kwaliteitsvol ploegwerk kan slechts met een goed afgestelde ploeg

Op sommige momenten is er heel wat ploegwerk te verrichten. We focussen daarom deze keer op de afstelling van de ploeg met het oog op optimale werkzaamheden.

Leestijd : 6 min

Wanneer een nieuwe ploeg wordt aangekocht of wanneer belangrijke slijtstukken worden vervangen, is het noodzakelijk om deze, en ook deze van de tractor, goed af te stellen. Dominique Emond, commercieel verantwoordelijke bij Pöttinger, beklemtoont: “Je mag de beste ploeg van de wereld hebben, maar indien hij niet goed geregeld is, zal hij geen voldoening geven. Ook de eigenschappen en de geometrie van de koppeling aan de tractor zijn primordiaal. Een onaangepaste koppelstang, een onnauwkeurige koppelingsgeometrie of een onaangepaste regeling van de ploeg en de ploeglichamen brengen de kwaliteit van het geleverde ploegwerk en de capaciteit van de ploeg sterk in het gedrang.”

In de eerste plaats de tractor voorbereiden

In de eerste plaats moet de tractor aandachtig voorbereid worden. Nadat men de bandendruk heeft gecontroleerd en ook het in orde zijn van de ballasten en de verdeling van de massa’s, moet men er zich van verzekeren dat de 2 armen van de hefinrichting dezelfde lengte hebben. Indien het mogelijk is om de stand op de hefarmen te regelen, is het aanbevolen om het ankerpunt te kiezen dat zich het verst achteraan op de arm bevindt, of met andere woorden de hefstangen zo dicht mogelijk bij de koppelstang te plaatsen. Deze stand ontlast enigszins de hefinrichting.

De stabilisatiestangen moeten tijdens het transport geblokkeerd worden om veilig over de weg te kunnen rijden. Bij het ploegen op het veld moeten de hefarmen daarentegen vrij kunnen bewegen.

Wanneer de ploeg perfect is afgesteld mag men geen zichtbare discontinuïteit merken tussen de verschillende werkgangen.
Wanneer de ploeg perfect is afgesteld mag men geen zichtbare discontinuïteit merken tussen de verschillende werkgangen. - Foto: N.H.

De topstang juist afstellen

In termen van geometrie moet de topstang iets lager aangekoppeld worden langs de kant van de tractor dan langs de kant van de ploeg. Op die manier vertoont hij een kleine hoek naar beneden tijdens het werken, waardoor de tractor geen neiging heeft om de ploeg naar boven te trekken. “Men moet er over waken dat de topstang niet te verticaal staat bij het optillen van de ploeg. Landbouwers verkiezen deze positie soms omdat de ploeg dan sneller naar omhoog gaat. Welnu, wanneer de hefarmen te veel naar boven duwen kunnen ze de topstang letterlijk losrukken.”

Het ankergat voor de topstang op de ploeg hangt af van de krachtcontrole van de trekker. Wanneer 2 types van openingen bestaan op de koppelingstang van de ploeg, dan moet men de topstang bevestigen in het langwerpig gat wanneer de krachtcontrolesensoren zich op de onderste hefarmen bevinden en in het cirkelvormig gat indien de krachtcontrole gebeurt via de topstang. Men moet er dan wel op letten om de topstang in de langwerpige opening te bevestigen voor het transport op de weg wanneer de ploeg beschikt over een transportwiel, dit om hem de vereiste bewegingsvrijheid te verlenen.

Bij het werken op het veld moeten de hefarmen een kleine hoek naar beneden vertonen in het verticale vlak. Wat betreft hun onderlinge afstand, is het goed te herinneren aan het theoretische concept volgens hetwelk de assen die door de hefarmen gaan ergens moeten samenlopen op een punt dat zich tussen de voor- en achteras van de trekker bevindt. De positie van dit punt is belangrijk, want ze komt tussen in de globale verdeling van de massa’s en dus ook in de trekcapaciteit.

Men moet vermijden dat de hefarmen te veel openstaan want dan zal het samenkomstspunt van de assen die door het hefarmen lopen te veel naar de achteras komen te liggen, wat de grip en de capaciteit van de vooras van de tractor sterk zou schaden. Ook daar ziet men opnieuw het belang van de keuze van de koppelstang (zie hiervoor).

Indien de hefarmen vrij moeten blijven bij het werken op het veld, mag men niet vergeten om de stabilisatiestangen vast te zetten bij het transport op de weg, om dit transport veilig te laten verlopen.
Indien de hefarmen vrij moeten blijven bij het werken op het veld, mag men niet vergeten om de stabilisatiestangen vast te zetten bij het transport op de weg, om dit transport veilig te laten verlopen. - Foto: N.H.

De eerste regelingen op de hoeve

Na de tractor is het tijd om over te gaan tot de afstelling van de ploeg. Tal van regelingen en metingen kunnen uitgevoerd worden op de hoeve zelf wanneer de ploeg op een gladde, horizontale en harde ondergrond is geplaatst.

Met behulp van een meter kan men dan de afstand A tussen de punt van de ploegschaar en de balk van de ploeg meten en nagaan of die dezelfde is voor alle ploegscharen. Vervolgens zal men op de laatste schaar de afstand B meten in het verticale vlak tussen de punt van de ploegschaar en het zoolijzer. Deze afstand moet overeenstemmen met de theoretische waarde die door de constructeur wordt aanbevolen. Dezelfde operatie zal moeten uitgevoerd worden voor alle andere ploegscharen. Indien de waarden niet overeenstemmen moet men bijregelen.

Nog op de hoeve is het nuttig om de uitlijning van de ploeg en de werkbreedte van de eerste ploegschaar te regelen volgens de theoretische referenties van de constructeur, wetende dat het hier gaat om een eerste regeling, vermits deze nog fijner moeten worden afgesteld op het veld.

Een laatste controle moet nog op de hoeve uitgevoerd worden na enkele jaren van gebruik van de ploeg, nl. de speling op de wentelas. Het is immers belangrijk om een eventuele speling op het niveau van de kegellagers snel vast te stellen, eerder dan om een beschadiging aan de draaias te veroorzaken. Deze operatie is gemakkelijk uit te voeren wanneer de ploeg is afgekoppeld door de ploegkop te bewegen met een zwengel.

Vlakstelling in de breedte en in de lengte

De andere afstellingen van de ploeg gebeuren op het veld. De eerste bestaat er in om de werkdiepte van de ploeg te regelen door middel van de hefinrichting voor de voorkant van de ploeg en van het steunwiel voor de achterkant. De tweede afstelling betreft de vlakstelling van de ploeg in de breedte, anders gezegd het verticaal zijn van de wand van de ploegvoor wanneer de ploeg in werkstand in de grond staat. Deze regeling gebeurt gewoonlijk door tussen te komen op de aanslagbout voor het wentelen die zich op de koppelingskop bevindt.

Daarna komt het ogenblik om de ploeg in de lengte vlak te stellen, d.w.z. de parallelle stand ten opzichte van de bodem. Dit doet men door de lengte van de topstang te wijzigen. Wanneer de topstang in een langwerpige opening is bevestigd moet ze zich in het midden van deze opening bevinden wanneer de ploeg in de grond zit.

De werkdiepte van de achterkant van de ploeg wordt geregeld via het steunwiel.
De werkdiepte van de achterkant van de ploeg wordt geregeld via het steunwiel. - Foto: N.H.

Vervolgens het verstek en de uitlijning

Ten slotte moet men zich nog bekommeren om het verstek en de uitlijning. Het verstek komt overeen met de werkbreedte van de eerste ploegschaar. Deze moet de bodemstrook tegen de ploegvoor van de vorige werkgang werpen zonder ruimte tussen te laten en zonder overlapping te creëren. Deze regeling kan als correct geëvalueerd worden van zodra men geen discontinuïteit merkt tussen twee werkgangen. In theorie is het met een goed afgestelde ploeg niet meer mogelijk om visueel het aantal ploegscharen waarmee geploegd werd te tellen.

Wat de uitlijning betreft, is het zo dat de treklijn van de tractor parallel moet zijn aan de rijrichting. Volgens de theoretische beschouwingen moet de treklijn samenlopen met de as van de tractor en passeren over het centrum van de achteras en over het samenkomstpunt van de assen die de onderste hefarmen verlengen. Indien dat niet het geval is dan wordt de treklijn snijdend met de ploegrichting, wat betekent dat de tractorbestuurder moet ingrijpen met de besturing van de trekker om zijn spoor te houden. Indien dat het geval is, dan is de uitlijning niet correct en moet ze opnieuw geregeld worden. Een perfecte uitlijning vertaalt zich in minder slijtage van de banden, minder druk op de ploeg en minder slijtage van de risters.

Nog enkele aanpassingen met het ploegen

Tot slot zijn er nog enkele aanpassingen uit te voeren, waaronder de regeling van de achterste schijfkouters of deze van de voorschaar en dit zowel in de diepte als zijwaarts. Wat de diepteregeling van de voorschaar betreft, wordt algemeen aangenomen dat deze moet overeenstemmen met ongeveer een derde van de diepte van de ploegschaar, maar sommige situaties kunnen andere waarden noodzakelijk maken.

Op sommige ploegen kan de aanvalshoek van de ploegschaar gewijzigd worden om beter in de grond te dringen. Wanneer er moeilijkheden ondervonden worden om in de grond te dringen kan men deze aanvalshoek aanpassen, maar men moet er dan wel voor zorgen dat hij identiek is voor alle ploegscharen. Wanneer een hydraulische non-stop beveiliging aanwezig is kan de druk in het circuit aangepast worden om het vereiste beveiligingsniveau te bekomen. Vermijd daarbij het getingel van de ploegscharen dat kan veroorzaakt worden door een te lage druk.

Naar N.H.

Lees ook in Mechanisatie

Meer artikelen bekijken