Doel fytolicentie en verschillende types
Geldigheidsduur fytolicentie
Er worden regelmatig vragen gesteld rond hoe en waar consulteren van de geldigheidsduur van de fytolicentie, het aantal gevolgde vormingen, … Het antwoord is eigenlijk eenvoudig, surf naar de website www.fytoweb.be en klik door naar fytolicentie. Op dit tabblad dien je je aan te melden met je elektronische identiteitskaart. Je kan hier je licentienummer, de geldigheidsduur en het aantal gevolgde opleidingen raadplegen.
Onkruidbestrijding in grasland
Thijs Vanden Nest van het ILVO ging in op de evolutie van de beschikbaarheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Er kan geconstateerd worden dat het aantal beschikbare middelen de laatste jaren in dalende lijn zit. Dit geldt ook voor het aantal gebruikte producten in grasland. Een aantal oorzaken liggen hierbij aan de grondslag. Denken we aan:
- bepaalde stoffen vormen een gevaar voor de gebruiker;
- men vindt te hoge residuen van middelen in waterlichamen (grachten , beken, poelen, ...);
- de erkenning van een aantal middelen wordt niet verlengd / of verlenging wordt niet aangevraagd;
- de erkenning van nieuwe middelden is kostelijk en duurt lang;
- een toenemende resistentie bij probleemonkruiden.
Het is dan ook zeer belangrijk om rekening te houden met deze elementen. Anders komt het verder gebruik van belangrijke middelen (vb. glyfosaat) in het gedrang.
Resistentie vormt een toenemend fenomeen bij verschillende onkruiden. De wetenschappelijke definitie van resistentie is: “Het erfelijk vermogen van een plant om te overleven en zich te vermenigvuldigen na blootstelling aan een herbicide die normaal dodelijk is voor het wilde type”. Het is belangrijk om het juiste middel in te zetten op het juiste tijdstip en de juiste dosis en bovendien voldoende af te wisselen om resistentie te voorkomen. Raadpleging van het etiket en inwinning van het juiste advies zijn meer dan ooit belangrijk.
De principes van IPM
IPM of geïntegreerde gewasbescherming is een teeltmethode die past in een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Sinds 1 januari 2014 zijn de land- en tuinbouwers verplicht om de principes van IPM toe te passen. Dit is in overeenstemming met de Europese richtlijn 2009/128 betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden.
Er zijn in totaal 8 principes waarop IPM steunt:
1. Preventie: Voorkom problemen door bv. tolerante rassen, vruchtafwisseling, de grasmat goed gesloten te houden, enz;
2. Monitoring: Weet wat er gebeurt op je perceel. Ga regelmatig het perceel en gewas observeren en laat je eventueel begeleiden door waarschuwingsdiensten of bedrijfsvoorlichters;
3. Besluit nemen: Is behandeling wel noodzakelijk? vb. 10 paardenbloemen zijn geen bedreiging, 10 zuringplanten die in zaad kunnen komen zijn dat wel;
4. Zijn er niet-chemische methoden inzetbaar?: vb. het toppen van nieuw gezaaid grasland kan heel wat breedbladige onkruiden aanpakken;
5. Doelgericht middelen inzetten: juiste middel op het geschikte tijdstip. Kies zoveel als mogelijk voor de minst gevaarlijke middelen voor jezelf, de consument en het leefmilieu. Overweeg pleksgewijze aanpak, enkel daar waar het nodig is;
6. Juiste dosering: Respecteer de voorgeschreven dosering;
7. Middelen afwisselen: Steun niet steeds op hetzelfde middel, dit werkt resistentie in de hand. Wissel af in middel en tijdstip. Combineer eventueel middelen of combineer met niet-chemische middelen;
8. Leren en optimaliseren: Leer uit je fouten en registreer zorgvuldig wat en wanneer je behandeld hebt en noteer je ook in de mate van het mogelijke het resultaat. Wie schrijft die blijft!
Grasland en preventie
Gras heeft de eigenschap om veel scheuten te vormen en heeft een goede concurrentiekracht. Bij een goed beheer van grasland is de inzet van gewasbeschermingsmiddelen daardoor minimaal. Alles wat de grasmat gesloten houdt, is dus een goede preventiemaatregel. Enkele tips:
- pas op met te diep maaien;
- vermijd zware snedes;
- gebruik scherpe mesjes bij het maaien;
- pak de mollen aan;
- beperk/vermijd het gebruik van zware machine in natte omstandigheden;
- heb aandacht voor de afwatering.
Bemesting
Er wordt dikwijls onvoldoende stilgestaan bij de noodzaak van een voldoende K-bemesting van het grasland. De behoefte van gras voor kalium (potas) ligt zesmaal hoger dan die van runderen. Je hebt geen kalium nodig voor de koeien, maar wel om het gras te laten groeien! Let evenwel op voor een overmaat aan kalium, want K heeft een antagonistische werking met magnesium (Mg). Bij een gebrek aan Mg moet men alert zijn voor het optreden van kopziekte bij runderen. Een bodemanalyse is een handige hulp om in te schatten wat de bodemvoorraad aan K en Mg en de bemesting op af te stemmen. Bovendien geeft een analyse een goed beeld van de zuurtegraad. Ieder nutriënt wordt het best opgenomen bij een optimale pH.
Zwavel (S) zorgt voor de grasgroei en de eiwitkwaliteit. In de lente zou meer opbrengst verwezenlijkt kunnen worden door een extra bemesting met zwavel. Al is dit effect perceelsafhankelijk van de voorraad aan zwavel. Zwavel heeft wel een antagonistische werking met selenium (Se). Natrium (Na) is op zich minder belangrijk voor de groei van het gras, maar is een element dat een belangrijke invloed heeft op de smaak van gras. Meer informatie is terug te vinden in de praktijkgids bemesting module Grasland en Voedergewassen (http://lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/publicaties/praktijkgidsen/...).
Goed management – de belangrijkste preventiemaatregel
Bevorder de goede staat van de grasmat. Gras moet voldoende aandacht krijgen vóór en tijdens de winter. Laat gras op een graslengte van ongeveer 8 tot 10 cm de winter ingaan en 10 tot 12 cm bij inzaai in het najaar. Let op met schapen en paarden: zij eten het gras vaak te kort. Een goede afwatering gedurende de winterperiode is cruciaal. Langdurig gevormde plassen zorgen er immers voor dat goede grassen verdwijnen. In het voorjaar kan de graszode belucht worden met de weidesleep of wiedeg. Oneffenheden kunnen weggewerkt worden met een landrol. Doe aan mollenbestrijding. Want open plekken geven kansen aan onkruiden om zich te vestigen.
Ken de verschillende grassoorten. Er zijn “goede” en “slechte” grassen, en die zijn niet allemaal zo makkelijk te herkennen in de zode. Meer info over de soortherkenning is te vinden in de brochure: “ Sleutel tot herkenning van grassen in vegetatieve toestand”. Veel goede grassen hebben een glad donkergroen blad. Een gemakkelijk te hanteren regeltje is om regelmatig over het perceel te lopen, op zoek naar licht groene-doffe plekken in het gras. Deze zijn dikwijls een eerste indicatie van slechte grassen zoals kweek en wollig zorggras.
Doe dit op verschillende tijdstippen in het jaar –niet ieder gras is groeizaam op hetzelfde moment- en ga ook verschillende tijdstippen van de dag en loop eens in een andere richting. De lichtinval kan een hulp zijn bij het beoordelen. Het goede gras timothee dat in veel mengsels zit doet voor de leek wat aan kweek denken, maar een punt herkenning is dat timothee geen ondergrondse uitlopers vormt.
Hardnekkige, ongewenste onkruiden
Een goed onderhouden grasmat vraagt weinig tot geen gewasbeschermingsmiddelen. Gras stoelt uit en concurreert daardoor goed tegen tal van dicotyle onkruiden. Een aantal onkruiden zijn evenwel sterk te vermijden. Vermijd zaadvorming van hardnekkige onkruiden zoals ridderzuring, distels. Dat soort onkruiden vormt ook jaarlijks een enorm reservoir van zaden (vb. ridderzuring: vormt meer dan 1000 zaden per plant met een levensduur van > 10 jaar; akkerdistel vormt ruim 4000 zaden per plant met een levensduur van > 20 jaar). Het aantal van dergelijke onkruiden in een perceel grasland kan zeer snel stijgen. Een vlugge aanpak en pleksgewijze bestrijding is dus noodzakelijk.
Graslandvernieuwing
Een kwaliteitsvolle grasmat bevat minimaal 70-75 % goede grassen. Indien dit niet het geval is, moet de veehouder zich de vraag stellen of hij de zode dient te scheuren voor herinzaai of wisselbouw. Graslandvernieuwing moet een weloverwogen keuze zijn. Want vernieuwing betekent een dure investering en opbrengstverlies in het jaar van aanleg. Het najaar is landbouwkundig de ideale periode voor graslandvernieuwing. Dit om een de volgende redenen:
- het opbrengstverlies in het jaar van hernieuwen is kleiner: de grasgroei kent immers een dip in het najaar + het najaarsgras is van mindere kwaliteit;
- er is een goede draagkracht van de bodem;
- onkruiden vormen minder een probleem;
- bij voldoende temperatuur en vocht is er een goede kieming.
Het belangrijkste aandachtspunt is het gevaar voor uitspoelen van nitraat. Bij scheuren en vernieuwen in het najaar is het jonge gras dikwijls niet in staat om de grote hoeveelheid N die vrijkomt uit de ondergeploegde zode op te nemen en blijft een groot nitraatresidu achter. Vermijd dus zeker ook drijfmesttoepassing in aanloop naar scheuren.
Bij toepassing van derogatie (MAP 5) is het niet toegelaten om in het najaar te vernieuwen. Scheuren in het voorjaar geeft het meeste kans aan het nieuwe gras om ten volle de gemineraliseerde N op te nemen. Maar zelfs hier dient voorzichtig omgesprongen te worden met (eventuele) bemesting. Bij derogatie (MAP5) mogen zelfs geen meststoffen op het perceel gebracht worden in het jaar van scheuren.
Bij vernieuwing is het belangrijk om de oorzaken van de minder goede zode weg te nemen. Vernieuwen zonder de problemen aan te pakken heeft weinig zin. Indien nodig kan glyfosaat selectief ingezet worden tegen probleemonkruiden. Als de landbouwer aan graslandvernieuwing heeft gedaan, moet hij het jonge gras snel gaan ‘toppen’. Maar bij aanleg in het voorjaar is een bespuiting tegen dicotyle onkruiden toch vaak nodig. Voor uitgebreide informatie zie (http://www.lcv.be - publicaties – Brochure weidevernieuwing).
Besluit
De teelt van gras vraagt veel tijd, aandacht en kunde. Een goed management en preventie zal in de toekomst nog belangrijker worden. Het aantal beschikbare chemische hulpmiddelen zal dalen. Dat betekent dat er nog heel wat onderzoek, demonstratie zal nodig zijn voor een andere curatieve aanpak. Belangrijk om te weten is dat met een goed onderhoud weinig of geen gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn.