consumeren

Onderzoekers van het ILVO keken daarom naar wat de dieren consumeren en naar welke eiwitten het voor de mens opbrengt in de vorm van vlees, eieren en melk. Op basis van deze cijfers wil BFA streven naar een nog beter rendement, zodat er minder voeding voor de mens naar een dier hoeft te gaan. Het onderzoek is een primeur in België.
Franse methodologie
Verschillende onderzoeksgroepen uit het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Frankrijk werkten al aan een methodologie om de competitie voor plantaardig eiwit tussen dieren en mensen wetenschappelijk te beoordelen.
Carolien De Cuyper, dier- & voederexpert van het ILVO, legt uit: “In ons vak is de berekening van de bruto-eiwitefficiëntie goed bekend. Daar stellen we de vraag: hoeveel eiwit wordt geproduceerd door de dieren ten opzichte van de hoeveelheid eiwit die ze consumeren? Landbouwdieren kunnen in hun rantsoen echter zowel plantaardig eiwit hebben dat zij alleen verteerd krijgen, als plantaardig eiwit dat ook in menselijke voeding (direct of na bewerkingen) terechtkan.
Belgische productiesystemen in kaart gebracht
Is de score duidelijk lager dan 1 (zie tabel 1), dan is het dier een netto-consument van humaan eetbaar eiwit. Is de waarde groter dan 1, dan wordt er meer humaan eetbaar dierlijk eiwit geproduceerd dan er eetbaar plantaardig eiwit voor is gebruikt. In dat geval levert het dier een positieve bijdrage aan de productie van eiwitten voor menselijke consumptie.
Runderen scoren het hoogst
Op basis van het Franse onderzoek kregen de verschillende diersoorten een score (tabel 1). Zowel melk- als vleesrunderen behalen een score flink boven de 1. Dat betekent dat de rundveesector een nettoproducent is van eetbaar eiwit. De runderen valoriseren met andere woorden veel eiwitten die niet door de mens gegeten kunnen worden. Het extensieve rundveesysteem scoort zowel voor vlees- als melkvee het hoogst in eetbaareiwitefficiëntie omwille van het groot aandeel ruwvoeder en vooral gras in het rantsoen van de dieren.
Varkens en leghennen hebben een eetbaareiwitefficiëntie die net onder 1 ligt. Deze diersoorten worden nipt beschouwd als nettoconsumenten van eetbaar eiwit. “Er is een duidelijke logica: naarmate meer grondstoffen met een laag aandeel eetbaar eiwit gevoederd worden, kan ook de varkens- en pluimveesector een positieve bijdrage leveren aan de productie van eetbaar eiwit,’ zegt Carolien De Cuyper. Bij braadkippen ligt het cijfer dan weer een stuk onder de 1. Dit heeft onder andere te maken met de granen in hun voeding.
Correctie voor Belgische omstandigheden
Katrien D’hooghe: “De berekeningen zijn weliswaar geen exacte wetenschap. De scores zijn inschattingen. Bij de gecorrigeerde Belgische berekeningen werd rekening gehouden met het feit dat in de rantsoenen voedertarwe wordt gebruikt en geen baktarwe (zoals gebruikt in de Franse studie). Ook het gebruik van wei, een nevenstroom die in onze rundveerantsoenen wordt toegepast, werd ingecalculeerd. Beide aannames hadden een gunstige impact op de eiwitefficiëntie van de verschillende diersoorten.”
Inzetten op nevenstromen
BFA wil in de toekomst nog meer inzetten op circulaire nevenstromen van de productie van levensmiddelen en biobrandstoffen. Producten zoals bietenpulp en bierdraf zijn niet eetbaar voor de mens, maar kunnen wel perfect worden gebruikt in veevoeder.
“Momenteel zijn 43% van de gebruikte grondstoffen al dergelijke nevenstromen. Tegen 2030 wil de BFA dit cijfer opkrikken tot 50%. Ook blijven we zoeken naar alternatieve eiwitbronnen zoals afgekeurde erwten, veldbonen, lupine en insecten, met als extra aandachtspunt het vermijden van competitie tussen eiwit voor diervoeder en voor menselijke voeding. Voor het eerst hebben we dit nu immers duidelijk in beeld!”, besluit Katrien D'hooghe.